dinsdag 31 juli 2018

stelt paal en perk (24): gemiste armen


Op mijn negenendertigste verjaardag leerde ik een nieuw woord. Terwijl de wensen me om de oren vlogen, bleef vooral het woord ‘neuroloog’ hangen. Ik wist wel dat het woord bestond en waar het woonde, maar nooit eerder hoorde ik het in mijn bestaan. Kort daarvoor had ik de krant laten weten dat ik dit een levensjaar vol uitdagingen zou worden. Dat ik voor elke wens een uitdaging zou aangaan. Wist ik veel dat mijn lichaam de grootste uitdagingen voor mij in petto had. 

Op woensdag achtentwintig februari zat ik dus als eerste patiënt in de wachtzaal van een nieuwe huisarts. De dag daarvoor had ik enkele uren een slapende hand gehad. Alles wat die hand wou vastpakken, kletterde op de grond. Daarenboven had ik een raar gevoel in mijn gemoed. Het voelde gewoon niet goed. Het voelde zo raar dat ik er dus voor naar een andere arts stapte dan de mijne. Ik koos de meest dichtbije. De testen die ze uitvoerde waren allemaal wel goed, maar ze sloot toch af met de woorden: “We moeten toch uitsluiten dat het door een klontertje in je hoofd kwam. Je moet deze week nog naar de neuroloog.”

Het woord woog samen met het klontertje op mijn verjaardagskroon. Hoe mijn leerlingen ook probeerden mijn verjaardag te vieren: ik was er niet bij. Mijn beste vriend waarmee ik later op de avond mijn verjaardag en het gewicht op de kroon deelde, zei me dat ik niet zo zwaar aan die woorden moest tillen. Uiteindelijk waren het slechts woorden. Ook de dag nadien wiste de man die eigenlijk mijn hart aan het stelen was de zwaarte door mijn angst weg te lachen achter zijn wijnglas. Ik sta nu eenmaal bekend als een dramaqueen. Een paniektrien. Grote overdrijver.

Daar zat ik dan op vrijdag in de wachtzaal. Ik was letterlijk naar mijn afspraak gegleden. Het winterse wegdek leek me te willen waarschuwen dat ik weg moest blijven uit dat ziekenhuis. Maar koppig trok ik me op aan de haag en schoof door naar de neuroloog. De verpleegster riep me en vroeg of ik een kam mee had. Dat had ik natuurlijk niet. Ze vertelde dat ze mijn hoofd zou insmeren met een goedje. Voor de elektroden. Ze wreef een soort zalf op mijn haar en zette me een elektronische badmuts op. Erna zou mijn hoofd wat vettig zijn, waarschuwde ze me.

Even later zat ik bij de specialist.  De tests waren ook hier allemaal ok. Maar omdat ik toch ‘ietsje te zwaar’ was en omdat ik zwaar erfelijk belast ben met allerlei ernstige kwalen, nam hij dit toch serieus. Hij zei dat hij ervan uitging dat ik een trombose had gehad. Alweer een woord dat als een gigantische betonblok op mij viel. Hij vertelde dat hij het zou uitpluizen. Ik moest onmiddellijk stoppen met het gebruik van de pil en aan de bloedverdunner en de cholesterolpillen. De verpleegster maakte een afspraak voor twee scans. Eentje van de hals en een van het hoofd. Er moest een dringend bloedonderzoek komen en ik moest beloven om onmiddellijk naar de spoed te gaan mocht ik nog eens last hebben van een blijvend slapend lidmaat. Daarna moest ik terug naar de auto. Ik gleed niet enkel van het ijs en de sneeuw. Ik voelde me ook figuurlijk wegglijden. Natuurlijk belde ik eerst mijn moeder, maar daarna moest ik gewoon gaan lesgeven met mijn vette kop vol zorgen.

Wat moest ik doen met die zorgen? Ik besloot om ze met de beste vrienden te delen die ik in de eerste week normaal niet zou zien. Dit met een simpel berichtje. Met daarbij de uitdrukkelijke wens me niet meteen te bellen. Dat het nog moest landen. Ik ging het vertellen aan mijn zus en belde naar mijn broers. Vertelde het aan die vrienden met wie ik al had afgesproken. Mijn directeur en dichtste collega’s en enkelen waarmee ik ook een wekelijkse professionele relatie heb. Meer mensen moest het niet weten. Als het aan mijn moeder lag, wist alleen ons gezin het. Ze zei me dat ik dit vooral niet met anderen moest delen. “Zeker niet in Menen.” Zo ben ik nu eenmaal opgekweekt. Maar bij mij werken de dingen pas als ik toch tenminste mijn zorgen wat kan delen.  Dat er mensen zijn die toch weten wat er met me scheelt. Sommige mensen vonden de woorden klinken als een griepje. Anderen vingen ze op alsof ik elk moment zou kunnen doodgaan. Voor mij klonken ze alsof de grootste uitdaging van mijn negenendertigjarig bestaan opeens was de veertig te kunnen halen.

Er volgden dus scans. Mijn lichaam werd opeens een object. Eentje in een lange rij van andere objecten. Er werd in mij geprikt. Ik moest me op een gegeven moment zonder gordijn in mijn ondergoed op de gang begeven. Machines sloegen tilt. Soms moesten de dingen overnieuw. Ik kreeg bovendien een allergische reactie op mijn pillen. Maar ik hield stand en onderging alles dapper. De vrienden vragen dan nog hoe het met je gaat. Er waren leerlingenoptredens, vergaderingen, deadlines. Leuke afleidingsmanoeuvres zoals enkele dagen naar Amsterdam met de man die nog in mijn leven was en feestjes.  Na enkele weken vol angst zat ik weer bij de neuroloog. Hij opende de resultaten en schrok met mij. “Die witte vlekjes dat zijn allemaal infarctjes!” en hij wees ze aan. “Of het zijn ontstekingen. Maar ik gok toch op infarctjes.” Daar zit je dan. Gelukkig was het nog enkele dagen paasvakantie. Hij had het over cardiologische onderzoeken. Over eventueel een ruggenmergpunctie. Hij zette daarna ook nog eens wat extra stroom op mij om mijn hand uit te meten.

Een week later was de man aan wie ik van plan was mijn hart te schenken verdwenen. Gevlucht met de staart tussen de benen? Ik legde het dan maar in handen van de cardioloog.  Ik belandde in de wachtkamer tussen allemaal bejaarden. Hij penetreerde mijn slokdarm met een toestel om iets uit te sluiten. Ik ging lesgeven met een harttoestel tussen de borsten. Ik had geen kleren om het zorgvuldig te camoufleren. De toonmomenten zaten er middenin. Er waren eindvoorstellingen, jureringen. Mijn broer bericht: “Positief blijven!” Men zegt: “Het zal wel gaan.” Maar al die angsten en zorgen en dat in de meest stresserende periode van het schooljaar…  Er was een onophoudelijk bloeden door het trekken van een tand waardoor ik op spoed belandde. Dankzij de bloedverdunners. Hoera! Ik moest mezelf een spiraaltje cadeau doen en daarmee ook de pijn die eraan vast hing. De nieuwe medische woorden stapelden zich op en verpletterden beetje voor beetje mijn gemoed.  Ik was niet langer in het bezit van een lijf, maar van een medische encyclopedie. Het werd enkel nog door dokters, specialisten en verpleegsters aangeraakt. Niemand die me op mijn schouders sloeg. Niemand die me knuffelde. Vrienden dachten vast: “Er is familie.” Familie dacht: “Ze heeft veel vrienden.” Als men mij vroeg: “Gaat het?” was het na verloop van tijd vaak professioneel.

 Ik was opgelucht dat mijn hart gezond werd verklaard. Ik kocht mezelf een peperkoeken hart.  Een hart dat mieren lokte naar de keuken. Het einde van het schooljaar naderde. Vakantie in zicht. Ik kreeg weer insectenbeten die infecteerden. Ik verrekte een kuitspier. Kortom alles leek weer normaal. Daarna volgde een punctie. Nooit eerder werd met zoveel vriendelijkheid in mij met een naald gestoken. Alles verliep volgens plan. Ik werd keurig opgehaald en ging op algemeen verzoek platliggen. Na een kleine vierentwintig uur stak het op: een voortdurende steek op mijn borstkas. Weer belandde ik op spoed. “Het zal dat peperkoeken hart toch niet wezen?” “Psychosomatisch”, luidde het verdict. Ingehouden stress. Zou het?

Sinds vorige week weet ik dat er ook niets zorgwekkends in mijn hersenvocht werd gevonden. Er is me beloofd dat het spitten nu ophoudt. Eindelijk vakantie in mijn hoofd. Helaas viel ik in mijn enthousiasme en blesseerde mijn gewrichtsbanden. Een overwinningsreisje moest worden geannuleerd. Maar ik laat me hierdoor niet temperen. Er is nog zomer genoeg om te vieren.

Dat is dit schrijf is niet omdat ik iemand iets kwalijk neem. De neuroloog en alle andere specialisten deden gewoon hun werk. Mijn vrienden en familie neem ik het ook niet kwalijk dat ze soms wel heel vaak op de achtergrond bleven. Misschien ben ik net zo. Men doet toch altijd wat men kan? Men moet het ook aankunnen. Mijn lijf deed ook gewoon zijn best om overeind te blijven ondanks de zwaartekracht. De woorden waren ook broodnodig. Er is niets of niemand dat ik wat kwalijk neem. Daarvoor schrijf ik dit niet neer.

Ik had pech en stond eigenlijk alleen. Akkoord ik deed enkele keren beroep op een vriend of vriendin om me naar het ziekenhuis of terug te rijden. Maar meestal deed ik alles alleen. Mijn object-zijn behelsde vijf maanden. In die maanden kwam ik gemiddeld wekelijks één keer in het ziekenhuis of bij de dokter.  Mijn pech is niets in vergelijking met mensen die jaren een object zijn voor de medische wereld. Maar misschien wil dit een pleidooi zijn tot meer liefdevolle aanrakingen. Wie me kent, weet dat ik er soms wat last mee heb. 

De maanden hadden veel lichter kunnen wegen als ik maar een eenvoudig knuffelmaatje had. En daarmee bedoel ik simpel vastpakken, écht niets meer. Er zouden professionele knuffelaars moeten bestaan die je op kan bellen of die op de drempel van een ziekenhuis gaan staan zodat je wat verlicht naar huis of naar een onderzoek kan gaan. Ik zal toch lang niet de enige zijn die alleen, die daarnaar verlangde? Er zijn likes. Er zijn vind-ik-leuks. Er zijn virtuele knuffels. Er is seks. Er zijn woorden. Ontelbare woorden. In sms. In app. Op sociale media. In een oor. Door een telefoon. Aan een tafel. In een auto. Ik wil mezelf uitdagen het vaker uit te proberen. Aanraken om gewoon te helen of een angst weg te nemen. Niets zegt zoveel in deze wereld als een paar armen om je heen.






   


4 opmerkingen:

Unknown zei

Amai,wat een verhaal. Nee, je bent niet de enige die tussen een heleboel vrienden en familie verlangt naar een aanraking, een knuffel, een arm om je heen.Of zo'n okselholte ,een holletje om je eens in te nestelen. Ik wens je alvast een lief paar armen toe.

Anoniem zei

Wat een verhaal zeg! bLij dat er niets ernstigs aan de hand is! En die mensen... die zijn misschien ook bang voor wat het zal zijn, weten zich geen houding te geven, durven niet te vragen. Sterkte!

Bona Sento zei

Och Tine toch! En ik nodigde jou, als uitdaging, nog uit op een knuffelsessie. Wist ik veel waarmee je in je lijf en hoofd zat.
Je weet jouw professionele knuffelaar nu wonen hé! Kom je knuffel aub halen als je er nood aan hebt, liefst zelfs voor de nood het hoogst is. Liefs Marleen

stockman zei

met virtuele knuffels ben je niet veel Tine, maar deze is er alvast eentje om naar uit te kijken in het echt! Veel liefs, Agnes

TINE ZIET (418): Madeliefjes

  Op eerste dag dat ik de lente voelde, bezocht ik met mijn moeder mijn vader. Nu ze niet meer met de fiets rijdt, geraakt ze er zelf niet m...