“Proef onze eigen kaasdip!” staat er op een bordje op de toonbank van de slagerij waar ik regelmatig kom. Ik kwam tot nu toe nog niet in de verleiding om de dipsaus daadwerkelijk te proeven. Er zijn mensen die dat graag en automatisch doen. Proevertjes in het warenhuis bijvoorbeeld: ik weet niet waarom, maar ik loop ze meestal gewoon voorbij. Als er zo’n enthousiaste vertegenwoordiger bij staat, durf ik zelfs een volledig gangpad links te laten liggen. Het is geen smetvrees of angst om vergiftigd te worden. Eerder de angst om aan iets vast te zitten. Al bestaan er vooralsnog geen kaasdipabonnementen. Toch niet dat ik weet. Ik heb niets tegen proeverijen. Ze werken alleen niet zo goed bij mij. Als ik in een gezelligheid van een huiskamer, een keuken of in een restaurant kan proeven, doe ik het natuurlijk wel. Dan is er geen directe aankoop mee gemoeid.
Nu kreeg ik ergens onderweg blijkbaar een potje herfstdip in
mijn winkelmandje gegooid. Wellicht bij een koude blik of een chagrijnig
gesprek over de regen aan de kassa. Het smaakt me niet en maakt me stukken minder
licht. Ik ben er in elk geval niet gelukkig mee en ben geenszins van plan om
dit in de toekomst voor mezelf aan te schaffen. Mag ik hierbij vriendelijk
vragen aan de snoodaard die me er zomaar mee overviel, om het terug te nemen?
Ik zit ermee opgezadeld. Wil iemand die herfstdip toevallig van me over kopen?
Desnoods zet ik het gewoon zomaar voor je deur. Hoe eerder ik het kwijt ben,
hoe beter. Ik wil mijn gedachten weer in lekkerdere dipsaus dopen.
(verscheen als column in KW Kortrijk-Menen-Waregem op 24/11/23)