maandag 26 september 2016

TINE ZIET (33): Taal

Schabouwelijk. Wie kent het woord überhaupt nog? Beseffeloosheid. Iemand? Me dunkt dat veel woorden onverdroten naar een donker hoekje van onze taal werden verwezen. Betreurenswaardig vind ik dat. Niets zo behaaglijk als me wentelen in schone woorden. Ze lezen niet alleen aimabel, ze klinken ook nog eens zo heerlijk doddig.  Tegenwoordig zoeken we het meer in afkortingen en in de Engelse taal. Meer nog: we hoeven niet eens meer zo te piekeren over hoe een woord geschreven wordt. Een lange ij of een korte ei. Wie hoort nog het verschil? Waarom nog aanminnig gebruiken als lief door iedereen begrepen wordt?

Noem me gerust oubollig en belegen. Balorig zie ik met lede ogen aan hoe jongeren én volwassenen steeds minder vocabulaire absorberen. Als te sierlijke tierlantijntjes worden woorden zomaar weggeveegd. Vermaledijde wordt meer en meer verleden tijd. Dat wil eilaas niet zeggen dat ik zonder taalfouten schrijf. Daarenboven voel ook ik mijn woordenlijst slinken: wat je zelden gebruikt, geraakt soms gewoon van onbruik op. Het is ronduit sneu voor een woordensneukelaar als ik. Vandaar dat ik ga glimmen als ik zomaar ineens weer een palaveren op mijn weg vind. Of een amechtig.  Een manspersoon kan mij gladjes imponeren als hij woorden als ravissant en verknocht in de mond neemt en samen met mij de Nederlandse taal kan savoureren.

Taalarmoede is iets wat meer en meer in het oog springt en het zal de komende jaren alleen maar rijkelijker woeden. Zegswijzen en spreuken glippen zachtjes weg. Werkwoorden worden steeds minder correct vervoegd. Ik wil het soms niet eens bevroeden, maar het is een feit. Wat kan baten is het lezen van boeken die geschreven werden door schrijvers die schrijven nog als ware ambacht uitoefenden. Maar ook die auteurs sterven langzaam uit. Samen met hen deemstert van lieverlede de welige weelderigheid van een taal weg. De Dikke Van Daele valt gretig af zoals het past in deze afslanktijd. Alleen een overdaad aan barokke woorden in slechts één schamele column bijvoorbeeld spaart ze vooralsnog van het afvoergat.

(verschenen als column in de De Weekbode / De Leie op 23/09/16)


woensdag 21 september 2016

TINE ZIET (32): Winkelen

Eén van die dingen waar ik steevast tegenop zie, is winkelen. Eenmaal tussen de rekken, wil ik het liefst zo snel mogelijk naar buiten. Nochtans ben ik iemand die graag naar mensen kijkt en is een warenhuis geen verzamelplek van alle mogelijke variaties van mensen?

Vooreerst zijn er dappere kopers. Met boodschappenlijst en heel kordaat stappen zij naar bepaalde producten toe die zij thuis zorgvuldig met die van in andere winkels hebben vergeleken. Er zijn de twijfelaars die per product steeds weer de promoties met elkaar gaan wikken en wegen. Hun karretje verspert meestal de rij. Daarnaast zijn er de spontane klanten. Ze weten nog niet zo goed waar alles staat of lopen van hot naar her. Zij zorgen meestal voor chaos in het winkelwagenwegennet. Het soort waar ik niet anders kan dan met grote ogen naar kijken is het soort dat in gezelschap winkelt. Vaak is er een kind of een partner mee. Een kind dat lastig doet en iets wilt wat niet afgesproken was. Een partner die zich teveel met de prijs of de samenstelling van het product bemoeit. Het is de categorie van kopers die aan de grens van het ontploffen staat. Ze rijden met hun karretjes alsof het botsautootjes zijn. Ze roepen boven de stem van de intercom uit. De wanhoop staat in hun ogen te lezen. Ook heb je natuurlijk nog de proevers, die alles proeven wat te proeven is. Soms meermaals. De troostzoekers, die alles wat ze in hun wagentje leggen als noodzakelijke cadeaus bezien. En dan ben ik dus aan de beurt. Altijd het meeste vaart, de grootste pas maar altijd net die verkeerde kassarij: de razende dwazen.


De kassier kan veel goed maken. Ik vind het leuk als ze even opkijken van hun kassa. Als ze hun stem verlegen door de intercom laten glijden voor een product dat jij niet op de band hebt gelegd.  Als ze je helpen met zakken, dozen en winkelmandje en niet zuchten als je klein geld in hun handen legt. Als ze de koper aan de grens van ontploffen een knipoog geven en het gezelschap een zakje stickers. Zij zijn mijn winkelbezoek waard. Zij laten de kassa rinkelen. 

(verschenen als column in de extra editie van De Weekbode / De Leie op 15/09/16)

maandag 19 september 2016

TINE ZIET (31): Slapeloos

Sommige beelden uit mijn kindertijd zullen me altijd bij blijven. Zo kan ik me nog heel goed voor de geest halen dat er in de slaapkamer van mijn ouders een spreuk van Bond Zonder Naam hing. Een beetje vergeeld, was er te lezen: ‘Ga nooit met een kwaad hart slapen.’ In mijn fantasie zag ik dan mijn ouders na één of andere ruzie stug in bed kruipen. Rug aan rug. Vanuit hun bed zagen ze dan de boodschap, die ze daar toch wellicht zelf opgehangen hadden en bedachten dan hoe ze de ruzie konden goedmaken. Met een handdruk, met een “Sorry!”, een zoen of een ander gebaar. Na het verlichten van hun hart, draaiden ze zich dan weer naar elkaar. Of dat zo was, weet ik natuurlijk niet. Hoewel ik naast hun kamer sliep, maakte ik nooit een gaatje in de muur, om te zien hoe zij met een kwaad hart gingen slapen.

De spreuk mag intussen nog geler geworden zijn, ik weet wel zeker dat er een grote kern van waarheid in zit. Laatst had ik het er met een vriend over hoe lastig het is om diep en lang te slapen. Het viel ons beiden op dat er tegenwoordig zo veel mensen slaapproblemen hebben en ik dacht natuurlijk meteen aan de spreuk. Hoe ouder ik word, hoe vaker ik kwaad ga slapen. Boos of moedeloos. Piekerend. Want hoe ouder ik word, hoe meer er is om over te malen. Is het niet over hoe het met de wereld gaat, is het om zorgen over van wie ik houd of over wat me die afgelopen dag weer heeft geraakt. Ik zal daar toch niet alleen in zijn? Slapen we met z’n allen trouwens ook niet meer alleen? Met niemand om ons heen om de onrust uit te praten.

Ik probeer die gemoedsrust te krijgen door een aflevering van een serie te bekijken voor het slapengaan. Meestal gaat het daarin over iets waarover ik me in het leven geen zorgen hoef over te maken. Over zombies bijvoorbeeld. De angst voor wandelende en hongerige lijken neemt het dan opeens over van de dingen waar ik in het echte leven kippenvel van krijg. Die monsters helpen wel even. Maar voor iemand met een stortvloed aan gevoelens of een teveel aan empathie, krijg ik slapen met mijn knagend hart wel heel slecht onder de knie.

(verschenen als column in De Weekbode / De Leie op 16/09/16)

maandag 12 september 2016

TINE ZIET (30): Achteloos

De scholen openden hun deuren. Dat valt onmogelijk te ontkennen. Het valt niet alleen op omdat ik zelf juf ben, maar ook in het verkeer is het overduidelijk te merken. Fietsers fietsen weer in schokkende kuddes voorbij. Er zijn meer auto’s verkeerd geparkeerd bij het op- en afhalen van kinderen, maar omdat dat maar voor even is, zien we het als noodzaak in plaats van hinder in het verkeer. Wat mij ogenblikkelijk is opgevallen zijn de troepen studenten die door de stad wandelen. Op weg naar het zwembad of ander gebouw een beetje verder dan het schoolgebouw. Dit doen ze onder begeleiding van één of meerdere leerkrachten.

Vorige week zag ik dat een vrouwtje dat slecht te been was, van het voetpad naar het fietspad moest uitwijken omdat een groep studenten weigerden aan de kant te gaan. Dat ikzelf ook van het voetpad moest afwijken, vond ik minder erg: mijn benen doen het nog allebei. Maar waar is de tijd waarin hoffelijkheid nog gewoon was? Als twee of drie mensen naast elkaar lopen op een voetpad, was het toch logisch dat ze aan de kant gingen als er een tegenligger hun richting uitliep? Nu gebeurt dat nog zelden. Het is meer elk voor zich in deze maatschappij. Heb je geen plaats, is dat jouw probleem. Hoeveel mensen staan hun zitplek in de bus of trein nog af aan iemand die het lastig heeft om recht te staan?


Laatst slingerde een bord van een immokantoor rond op straat. Het zou er nu nog liggen, als ik het niet had opgeraapt.  Als iedereen denkt: ‘Het is niet van mij, dus hoef ik het niet op te ruimen’, dan blijft het maar slingeren.  Let op: ik ben geen heilige. Deze zomer heb ik bijvoorbeeld mijn voorgevel niet gewied. Ook mijn ramen heb ik laten verstoffen en een bezoek aan het containerpark dringt zich al veel te lang op. Maar als het gaat over ‘ons’ straatbeeld dan ruim ik het op. Als het gaat over ‘ons’ voetpad, stap ik moeiteloos aan de kant.  Hopelijk valt dit ook nog ergens op school te leren. Het begint met kleine dingen, want voor je het weet loop je zomaar een tent met daarin een verhongerende jongen voorbij. 

(verschenen als column in De Weekbode / De Leie op 09/09/16)

dinsdag 6 september 2016

TINE ZIET (29): Uiterlijk

Nu de zomer op z’n heetst was, viel het me weer op hoe opvallend mensen naar uiterlijkheden kijken. Ik snap het wel: als de temperaturen zo hoog worden, verschijnt er meer en meer bloot in het stadsbeeld. Zelfs ik vertoon ineens mijn witte benen en mijn besproette armen.  En als het zo warm is, dat het zweet van mijn hoofd drupt, durf ik overigens ook wel mijn shapewear thuis te laten. Dat klinkt heel vanzelfsprekend, maar er is daar toch wat lef voor nodig, als ik eerlijk mag zijn.

Hoe vaak zie ik niet op social media kwalijke opmerkingen verschijnen over hoe iemand er durft bij te lopen in dit weer. Verzuchtingen over zwetende mensen op de trein. Dat ze zich beter zouden wassen met die okselvijvers! Mensen met lelijke tenen horen niet in sandalen thuis. Hun voeten zijn een aanslag op de goeie smaak! Dan heb ik nog niet over vetrolletjes die ineens over een broekrand piepen.
Zelf ben ik niet meteen met een toplichaam gezegend. Het is niet slank. Het zweet en ook al heb ik deze zomer zoveel zon gezien: kleur op mijn lijf zit vooral in mijn sproeten. Toch durf ik het af en toe eens uit te laten. Heel voorzichtig. Sinds ik bij de Figurettes zit zelfs meer en meer. Maar het schaamt zich nog net iets te vaak in het openbaar.  Zeker nog voor in een badpak op het volgepropt strand of in een zwembad. Maar in de juiste omstandigheden voelt het eigenlijk wel goed. Mooi zelfs.

Zaterdag was ik op een brunch met allemaal 20-jarige meisjes en jongens. Het was er best fijn. Tot er enkelen hun topjes over het hoofd uittrokken en de sprong in het zwembadje maakten en men mij vroeg of ik mijn bikini ook had meegebracht. Het was voor mij het teken om me stilletjes uit de voeten te maken. Ik wou het die jeugdigheid niet aandoen. Zij ijverden nog volop aan het behouden van een ideaal. Met mijn plompheid had ik meisjesdromen eensklaps in stukken kapotgeslagen.


Ach, misschien had ik het beter toch gedaan. Dat men had kunnen zien dat je je ook goed kan voelen in een lijf dat niet van photoshop, plastische chirurgie en eeuwig lijnen is gemaakt.  Ooit lukt het me. Nog even niet.

(verschenen als column in De Weekbode / De Leie op 02/09/16)

TINE ZIET (414): Intiem vieren

Toen ik vorig jaar 44 was geworden, was ik nogal onbezonnen aan het project #365dagenvanvieren begonnen, waarin ik elke dag op Facebook een ...