zondag 27 mei 2012

Ooit (15)

Ooit was het een koud kunstje iemand aan te raken. Wat was ik in die tijd dol op handen! Ze knepen en tikten. Ze streelden, botsten, sloegen en hielden ongegeneerd andere vingers vast. Het kostte hen geen enkele moeite om andere huid te voelen. In billen werd gemiddeld elke week geknepen. Kietelen was er altijd bij. Mijn kindervingers: altijd bij de pinken!

Wanneer het tij keerde? Ik weet het niet. Een trauma hangt er in elk geval niet aan vast. Was het het besef dat mensen heel erg koud konden aanvoelen? Of dat huid wel eens vies kon zijn? Begon het met dat kinderachtige spelletje om iemands aanraking met opgekrulde neus door te geven aan iemand anders, daarbij dan luid te roepen: "Doorgeven!" tot je het opnieuw kreeg aangewreven en nog meer je neus moest ophalen. Of was het die onverwachte botsing tegen de pronte boezem van Louis Quatorze (dé studiejuffrouw der studiejuffrouwen wat de omvang der voorgevel betrof)? Of was het toch het besef dat er toch wat meer achter zo'n hand kan schuilgaan - een lijf bijvoorbeeld? Wanneer wordt onschuld eigenlijk iets om je voor te schamen? Enfin: op een dag merkte ik dat ik steen voor steen in mijn eigen lijf was ingemetseld. Bij de minste verschuiving van de voegen, was ik van de kaart. Elke vinger werd gevreesd. Zelf stak ik er nooit één naar iemand meer uit.

Natuurlijk en gelukkig bleef dat niet zo. Daar zat ik zelf voor iets tussen. Ik oefende me dagelijks in het aanraken van de dingen. Elke ochtend hield ik mezelf een klein doel voor: "Vandaag vijf buiken." of "Probeer eens een teen. Een kleine." Dat lukte me. Soms. Een aai op de bol. Een schouderklop.  Als leidster van de jeugdbeweging werd ik soms een knuffelmachine of gooide me op een grote hoop van andere lijven in de modder en moest de andere lijven omknellen om niet te verliezen.

Nu hou ik ervan. Meestal. Een onverwachte streling. Een verrassende tik tegen een knie. Een plotse omhelzing. Ook al reageer ik soms een beetje raar. In de liefde gaat het intussen bijna allemaal vanzelf - als de dat ander paar maar ooit begint. Of me aanmoedigt in m'n oor.

Waar ik na al die jaren van ongemak voor ijver is ondenkbaar. Geef toe: het ware een gemak: zo'n streepje  op het voorhoofd: rood betekent 'blijf van me af!' en groen: 'raak me gerust eens aan'.  Kunnen we dat niet eens proberen? Zullen we daar gewoon eens voor gaan?  Er is al te veel ontastbaar tussen zon en maan.

dinsdag 22 mei 2012

Ooit (14)

Ooit waren er seizoenen. Dat is misschien wat moeilijk te bevatten.
Er waren Zomer, Herfst, Winter en Lente. En net zoals je verjaardag kwamen ze elk jaar weer. In de zomer waren de mensen bloter dan de bomen. In de winter was dat dan omgekeerd. In de herfst vielen de noten naar beneden en in de lente werden ze herboren uit de keel van miljoenen vogels in de lucht en dwarrelden massaal op groene bomen neer. Zo is het eigenlijk heel lang gegaan. Zoals dat gaat met dingen, veranderde dit ook een keer.

Wellicht was het al jaren aan de gang, maar op een dag sijpelde het in mijn weten door: seizoenen kwamen en gingen niet langer op geijkte tijden. Die dag had ik het huis versierd voor Lente maar ze stuurde haar kat. Het was een koude grijze kater. Ik gaf hem een aai en hij sprong bij me op schoot. Zo had ik altijd wat van Winter aan mijn hoofd. En toen ik met Herfst hand in hand naar de naderende naaktheid keek, sprong Zomer als een huppelpasje in mijn lijf en leden neer. Ik schrok wel even, wees ook eerst met boze vinger naar één of ander gat en leerde uiteindelijk toch met het besef te leven elke dag jarig te kunnen zijn mét feest.  Het was wel even wennen om mijn kleerkast niet langer in vier delen op te splitsen en elke dag een nieuwe slinger aan de muur.

Nu is het zo dat de meeste mensen bij bakkers, kappers en slagers klagen: "Er zijn toch geen seizoenen meer." En dat lijkt dan ook wel zo. Misschien moeten ze daarvoor net als ik in zichzelf gaan wroeten. Kijk: ik dobber nu op minder nauwgezette getijden en ga nog steeds soms kopje onder. Maar ik drijf. Ik drijf.




dinsdag 15 mei 2012

Ooit (13)

Ooit verzamelde ik de moed tot dansen. Dat deed ik met wiebelende tenen maar met loodzware benen. Iedereen in mijn buurt mocht naar mijn verzameling tegen één of andere muur komen kijken. Behalve dan de turnjuffrouw die me jaarlijks wanhopig een dansje probeerde aan te leren. Later mochten jongens ook niet kijken. Ik vluchtte naar de wc van zodra het heerschap een meisje mocht kiezen van de DJ. Niet alleen omdat ik bang was om niet gekozen te worden, maar vooral omdat ik er niet van hield dat iemand zo dichtbij mijn dans moest leiden.

Ik oefende alleen en ontwikkelde het talent om alleen alles op een dansvloer te geven. Vreemde bewegingen. Dat wel. (Wie me al zag dansen, zal dit niet ontkennen.) Maar met twee werd ik een bevroren kip, die haar pootjes uit stilstand-modus moest dwingen. Schuifelen was het. Bang om uit te glijden of tenen aan te raken. Laat staan iets anders.

Op een avond in één of andere schuur, zag ik een jongen verlegen naar me kijken. Bij het startschot van de plakkers wou ik ontglippen, maar hij stapte op me af en ik zei niet nee. We stonden praktisch stil en onwennig schuifelden we op een houten tegel. Na één dansje liet hij me los en ik bedankte hem met rode wangen.  Rode wangen werken, want alvorens ik naar het toilet kon rennen, werd ik door een dronken kerel vastgegrepen voor een volgende slow. Hij bewoog meer dan alleen z'n benen. Mijn rode wangen werden bleek. Ik zag hoe de eerste jongen van de zijlijn naar me keek. En toen de derde dans begon, verloste hij me door op m'n schouder te tikken en me te vragen: "Nog een keer?" Onze passen waren al iets losser. We fluisterden zelfs in elkaars oren. Dat het niet meer dan dat geworden is, heeft me nooit gespeten. De dans, daar ging het om.

Nu ligt die tijd al jaren achter mij. Hoewel ik heel graag dans, heb ik het nog steeds lastig om met iemand anders dan mezelf te dansen. Mijn ogen raken liever grond dan net dat ander paar. Grote uitzondering was mijn vader. Hij vroeg me voor het eerst ten dans op het trouwfeest van mijn zus. Statig draaiend zweefden we over de vloer. Ik groeide als hij me in z'n armen had. Draaide uren na. Mijn vader danst niet meer hier op deze aarde. En alhoewel ik soms nog stiekem rondjes met hem draai, droom ik nog steeds van armen die me met rode wangen op een tegel laten zweven. Hét paar armen waarvoor mijn verzameling vreest. Dat paar armen dat me van m'n bevroren pootjes geneest.






 


TINE ZIET (414): Intiem vieren

Toen ik vorig jaar 44 was geworden, was ik nogal onbezonnen aan het project #365dagenvanvieren begonnen, waarin ik elke dag op Facebook een ...