Vorige week schreef ik nog over de vrolijke flamingo in mij en dat pluimvee in een hoofd toch vleugels in gedachten geeft. Wist ik veel dat enkele dagen later effectief een merel mijn huis zou binnen fladderen. De kans dat de merel in kwestie in deze krant gelezen had dat hij welkom was, is wel heel erg klein. Misschien was er wel een lezer die bedacht: “Wacht, Tine wil pluimvee? Laat dan dat fladderende gevederte maar komen!” Ik mag dan wel in gedachten een zwak hebben voor vogels, punt is dat ik dus als de dood ben voor ze ben als ik ze eenmaal in het echt naast me zie. Ik kan het zelf ook moeilijk verklaren. Ik wijs met mijn vinger naar vroegere nachtmerries.
Het is gelukkig niet zo erg dat ik de straat niet op durf
omdat ik bang ben voor overvliegende kauwen. Stop me niet tussen kippen! Laat
me toch niet door die verschrikkelijke kooi in Pairi Daiza lopen. Zelfs een
stervend vogeltje in mijn hand zorgt bij mij voor ongekende hartritmes. Er is
een boek van Patrick Süskind waarin een man verhinderd wordt zijn appartement
te verlaten doordat een duif in de gang zit. In ‘The Birds’ van Hitchcock zijn
de vogels ook beangstigend. Deze merel, een jong nog, zat met opengesperde
snavel naast het kattenvoer en maakte een geluid alsof hij elk moment kon
stikken. Versteend stond ik naast hem. Mijn eerste reactie was dat ik hem water
moest geven. Dat het beestje misschien gewoon last had van de hitte. Daarna
hoorde ik de kat de trap aflopen en moest een manoeuvre doen waarbij die haar
nagels in mijn lijf kraste. Gelukkig had ze de vogel niet eens gezien. Dus ze
liet zich opsluiten. Het mereljong had intussen water gedronken en wat
substantie op mijn vloer achter gelaten en begon ineens wild te fladderen. In
paniek stuurde ik een bericht naar een vriendin. Die kwam even later met een
paar handschoenen aangefietst. Ze slaagde erin om de vogel als een volleerde
vogelverschrikker weg te jagen. Maar de echte vogelschrik, ik geef het
toe, dat was dus ik.
(verscheen als column in KW Kortrijk-Menen-Waregem op 24/06/22)