maandag 19 november 2012

Ooit (21):

Ooit zocht ik mij zelden op in winkelruiten. Met de blik omlaag en snelle pas liep ik mezelf letterlijk voorbij. Hoe kon ik mij zo mijden? Hoe kreeg ik dat toch voor elkaar?

 Wellicht had het vooreerst te maken met oogcontact. Zelfs in mijn eigen paar keek ik bedeesd. Daarnaast had ik het lastig met mijn lijnen die toen al op geen enkele paspop konden blijven. Tenslotte bedacht ik me ook zonder kleren nooit in de mode.

 Op een dag leerde ik te kijken. Wat herinner ik dat me goed. Ik bladerde enkele uren daarvoor nog in een krant. Groot was mijn verbazing daarin mezelf te zien. Wel dertig keer bekeek ik een foto waar ik nooit voor had geposeerd. Iemand had mij in een bekende Amerikaanse band gedropt en ik sprak niet eens die taal! Ik toonde de foto aan mijn ouders die natuurlijk niet begrepen dat ik mezelf in dat meisje met die blote buik kon zien. Ze zeiden: "Een beetje lijk je er wel op. Een heel klein beetje dan misschien." Maar voor mezelf was dat beetje groot genoeg om vanaf die dag oog in oog naar mij te kijken.

 Het was niet zozeer het verlangen naar roem maar het feit dat ik mezelf wel eens kon verrassen, dat me naar die foto blijven kijken deed. Welke meisjes konden nog in mijn botten schuilgaan? Welke versies kleefden nog achter mijn ribben? Dat ontdekken kan enkel op een onbewaakt moment - net zoals in die krant toen. 

Daarom hou ik nu van etalages die me onverwacht te kijk zetten. Ook al word ik soms onvoordelig tentoongesteld en zijn mijn lijnen steeds minder fijn. Wie zal ik nu weer in mezelf ontdekken? Ik kijk de ogen uit mijn lijf.

donderdag 18 oktober 2012

Ooit (20):

Ooit kon ik mijn gedachten in twee handen pakken. Ze pasten keurig in mijn palmen. En wat groter was, entte zich aan wat te dragen was. Makkelijk. Zelfs voor iemand die geen planten houden kan.
Als ik wou zien wat ik kon denken, opende ik het hoofd en greep met beide handen. In geen tel kon ik het wemelen van ideeën zien. En in minder dan een tel sloot ik het weer. Omdat ik zuinig was op het verstoren van mijn hoofdwerk. Nuchter dromen, de titel van mijn brein.

Met het lengen van de dagen (en daarmee doel ik op het almaar langer worden tot het bijna knapt) lukt het mij niet meer. Overpeinzingen schieten meters van mijn vingers vandaan. Ingevingen worden opeens heel zwaar.  Het wordt praktisch onmogelijk om al mijn opvattingen te bevatten.
Men zou met een vinger kunnen wijzen naar het groeien. Hoe ouder, hoe wijzer. Hoe meer mee te dragen, hoe meer gewicht. Logisch. Maar niet correct. Helaas. Want hoe meer je dacht, hoe beter je kan sorteren: "Dit is nutteloos." "Onzin." "Dit mag blijven." Een hoofd dat rijpt relativeert de rommel uit het brein. Dat is toch de normale gang van zaken.

Dit buiten-alle-perken-zijn, hoe is me dat toch kunnen overkomen? Lukt het mij snel weer alles op te pakken? Te berusten tussen de slapen. Maar bovenal: valt er nog wat van mijn koele hoofd te rapen?
Ik grijp. Ik pak beet. Ik graai uit alle macht en hoop snel in alle macht wat ik denk weer te omvatten.

Wat ik verzamel nu is dit - het is niet veel -: ik werd dit jaar drieëndertig. Smalend sprak ik van mijn doornenkroon. Ik zei: "Ik heb geen baard, maar wel een kruis." En meer dan ooit - vandaag -  groeit het besef. Dit is het dan. Dacht ik maar ooit een keer gewoon.

"O hoofd vol bloed en wonden,
bedekt met smaad en hoon,
o hoofd zo wreed geschonden,
uw kroon een doornenkroon,
o hoofd eens schoon en heerlijk
en stralend als de dag,
hoe lijdt Gij nu zo deerlijk!
Ik groet U vol ontzag."

maandag 8 oktober 2012

Ooit (19):

Ooit was begrip 'my middle name'. Om maar niet te zeggen mijn handelsmerk. Maar tevens was het ook mijn zwakte. Dat komt wellicht door mijn gave om makkelijk in iemands schoenen te kunnen staan. Zelfs stiletto's passen me mentaal. Uggs, crocs, voetbalschoenen, klompen, skilatten, slippers, glazen muiltjes,... Ik geef toe: het ziet er met mijn benen in niet uit: maar het lukt me om zelfs in dit soort schoeisel te blijven staan. Hetzij voor even.

Empathie heet dat. Inlevingsvermogen. Verloor iemand een broer, kon ik perfect met al mijn broers in leven, voelen wat die ander moest ontberen. Had iemand ruzie met een ander kon ik altijd troosten en tegelijkertijd opkomen voor die ander door halverwege ook eens in die schoenen te springen. "Ik begrijp jou, maar ik begrijp ook die ander." Had iemand me iets verkeerd gedaan dan deed dat 'au' maar ik begreep, ook al wou ik niet altijd begrijpen. Ik wentelde me zonder dat ik het toen al wist in de bekende woorden van William Blake. 'Can I see another's woe,/ And not be in sorrow too? / Can I see anothers's grief, / And not seek for kind relief?

Dé perfect gave voor wie schrijft of toneel speelt, zou men wel eens pogen te denken. Inderdaad. Wellicht. Maar erg onhandig voor wie in dit échte leven denkt en voelt. Vooreerst zou je je eigen schoenen daardoor wel eens kunnen negligeren. Eén blik op de lederen lapjes om mijn tenen: check! Daarnaast is het almaar verplaatsen van voeten in ander schoeisel enorm vermoeiend. Zeker voor iemand die niet alleen op het eerste zicht niet fit is. Het zal je wellicht verbazen: op een mindere dag verspring ik wel een stuk of twintig keer. Op hoogdagen wel meer dan vijfhonderd. Veters lospeuteren en weer aanspannen. Gespjes. Ritsjes. Snoertjes. Zelfs klevers gaan op den duur vervelen. Want wie het schoentje past, die moet dat goed doen...

Nu is me iets vervelends overkomen. Na al die drieëndertig jaren sprong ik in een paar bijzondere schoenen waarin ik in eerste instantie verdronk. Ik verloor alle grip. De schoenen waren scherp van stof en hoe vaak heb ik me er niet aan gesneden? Omdat ik ze zo mooi vond, bleef ik springen. Ik klampte me in alle macht aan een veter vast. Eindbalans: ik verloor een teen. Ik schaafde mijn hielen. Ik versleet een wreef of twee. Uiteindelijk kreeg ik de schoenen uitgeschopt. Verloren heb ik. En hoe: mijn voeten willen maar niet helen. Het lijkt alsof alle gevoel en vooral de empathie eruit is verdwenen.  

Noem het gerust een nederlaag voor de Imelda Marcos van al uw schoenen.
Ik genees. Maar in die tijd: poets mijn toppen, spaart u toch mijn schenen.


donderdag 13 september 2012

Ooit (18):

Ooit ging ik graag op beide toppen van de schoenen  van een ander staan , om oog in oog wat stappen met mijn armen om dat lijf te zetten. De ander die besliste naar welke kant we zouden gaan. Ik heb het nog. Dat ik mijn doen soms liever door iemand anders dan mezelf bepalen laat.  Al probeer ik almaar minder top te raken.

Vandaag bedacht ik je schoenen, je schuiten. Mijn tenen aarzelden, wreven zachtjes op het leder als op je eigen huid. Even zochten ze je binnenzool, maar opgeschrikt door zoveel leegte deinsden ze terug. En kijk: ze liepen even op je toppen. Oog in oog met jij die er niet was. Je lijf afwezig. Maar zelf al was ik alleen met al jouw paren schoenen: ik stap nog steeds jouw tred, je pas. Ik weet mezelf geen richting op dan naar jouw voeten.

zondag 2 september 2012

Ooit (17)

Ooit was slaap niet iets om te delen. In het warme water van mijn moeder sliep ik dagenlang alleen.
Al draaide ik me toen al wat te veel in zak. Vandaar wellicht dat het wat eerder brak. Daarom werd het water opeens een doorzichtige bak. Omdat ik dan voortdurend sliep, kon iedereen dus eigenlijk al die tijd mijn dromen zien.

Het was wennen toen ik eenmaal in een bed met lakens werd gelegd. Als ik middenin de nacht wakker werd, moest iedereen dat horen. Na al die tijd met controlerende ogen om me heen, vond ik het normaal dat niemand anders dan ikzelf mocht slapen. Tot grote ergernis van zus en broers, maar vooral van gapende moeder en vader, duurde het meer dan drie jaar alvorens ik die aandacht niet meer nodig had om een hele nacht te kunnen slapen. Al klopt dat niet echt. Ik werd nog wakker, maar ik liet me niet zo luid meer horen. Ik zocht de aandacht meer discreet. Een kuchje of een zuchtje of het schrapen van mijn keel.

Lastiger werd ik toen ik zij aan zij op luchtmatrassen in muffe zalen slapen moest. Stilte moest of je werd met strenge zaklamp geflitst. Elke bocht in dromen werd verklapt via ritselende slaapzak en schuifelende rubber op de grond. Als ik dan verstijfd van schrik niet slapen kon, probeerde ik het ademritme van mijn buurmeisje te volgen. Dat lukte natuurlijk niet. Tussenin de zwaarte van mijn wakker-zijn en het lossen van mijn matras, raakte mijn slaap met dromen aardig uit de kom.

Jarenlang sliep ik alleen en volgens vast patroon. Eerst op mijn zij. Dan de tweede. Dan weer op de eerste en ten slotte op mijn buik. Dat lukt opeens niet meer als je slaapt met meer. Die arm ligt in de weg. Of dan dat been. Je haalt de eerste zij nét niet.Of die hand op je buik die weegt te veel.

Oefening baart kunst. Na wat oefenen word je ook het delen van je slaap gewoon. Zo gewoon dat als je weer alleen ligt, de plek van die ene zoekt om in te dromen. Je legt je hoofd zoals de ander doet. Je lijf keert en wentelt in de leegte van ander.  Je bedenkt een adem in een navel. En als je tussen twee dromen door wakker wordt, wriemel en kuch je weer naar aandacht in die veel te lange nacht met één.

Slapen doe ik eigenlijk nooit meer echt alleen.









maandag 9 juli 2012

Ooit (16)


Ooit hield ik van vuurwerk.  Zoals de zee oneindig groots lijkt, zo lijkt ook de lucht. De vuurpijlen schoten in het rond en ik keek letterlijk toe met open mond. Ik denk zelfs dat het op zo'n vuurwerk-avond is dat de Oooooh! geboren werd die nog altijd op mijn lippen hangt als ik iets zie, dat ik niet verwacht te zien en me met verbazing op doet kijken.
Tegelijkertijd met de Oooooh! kwam ook de schrik in ogen. Want geef toe: zo'n knal doet veel te hard schrikken. Als kind kroop ik dan dicht tegen mijn vader aan. Dat kon toen nog. Niet alleen omdat hij er toen nog was, maar ook omdat een kind gewoon openlijk bang mag zijn voor vuurwerkknallen.  Toen ik ouder werd, vond ik vuurwerk mooier vanop een afstand. Liefst zelfs met een raam ertussen.

Van vuurwerk kan men veel vertellen. Sommigen willen het verbieden: omdat het de huisdieren van hun melk brengt. Of omdat het gewoon te duur is. Gevaarlijk zelfs. Ik vind het wel wat zonde, maar ik hou wel van de nostalgie om de avondlucht met vuurslingers te versieren.

Gisteren werd een mooie dag in mijn nieuwe woonplaats met vuurwerk afgesloten. Ik wist dat wel, dat kwam niet onverwacht. Ik had er zelfs wat op gerekend. Meer nog: ik keek er eigenlijk wel naar uit.
Maar ik had niet kunnen vermoeden dat ik zo dichtbij zou komen te staan. Dat ik al die pijlen één voor één van beneden naar boven de lucht zou zien in gaan. Dat de knallen dus nog harder klonken.
Ik stond er niet alleen. Gelukkig. Maar als ik mensen nog maar pas ken, ga ik als drieëndertigjarige niet hun arm opzoeken met de bijna-woorden: "Ik ben bang." Dus deed ik wat ik het best kon doen: als kind met schrik in ogen tegen het gebouw dat achter mij stond leunen. Met ook het gemis niet meer tegen een vader aan te kunnen leunen, die me troost door het luidst van allemaal de Oooooh! te roepen.


Zo eindigde dit alles toch nog met een sisser. Hetzij een kleine. In plaats van vrolijk de nacht in te stappen, wentelde ik me in de zwaveldamp der melancholie en vertrok veel te vroeg en veel te veel alleen met enkel de armen van herinnering om me heen.

dinsdag 3 juli 2012

PS 8:


Geachte Man,

Dat U me veel kan vragen, zelfs de kleren van mijn lijf, is U niet vreemd.
Eens ontdooid, word ik gewillig. En als ik dat dan eenmaal ben, ontplooit m'n schroom vanzelf tot voor uw voeten.

Ik zag U al in verschillende gedaantes en in heel veel vormen. Een vast model voor ogen heb ik niet.
En eerlijk gezegd: het zal me worst wezen hoe uw lijf eruit ziet. Het oog wil wel wat, maar het verlangen meer. Deukt dit uw ijdelheid? Dan spijt dat me zeer. Maar ik kick niet op een sixpack. Ook een verzameling van blote achterwerken heb ik niet in mijn bezit. Eerder stel ik belang in hoe U kijkt en handelt. Hoe U ruikt en beweegt. Hoe U ademt en natuurlijk hoe U tot me spreekt. Maar bovenal - na al die jaren van geklungel - hoe U m'n mond en ogen stralen doet.

Het helpt natuurlijk wel als U attent bent. En vooral hou ik van uw initiatief, want ik weet nooit hoe ver ik mag gaan. Ik schaam me ervoor, dat mag U weten: na meer dan drieëndertig jaren is het voor mij nog steeds onmogelijk uw grenzen in te schatten. Dan zit ik gezellig met een exemplaar van U te drinken en dan weet ik niet of hij wat anders dan dat drinken wil. Ik zou het wel kunnen vragen: maar dan sla ik nog maller figuur dan ik al ben. Of als een exemplaar van U me aanspreekt om als een muze door z'n geest te wandelen, dan weet ik niet, hou ik in z'n hoofd m'n kleren aan? Of als een kordater exemplaar me vraagt  wat  ik draag, dan besluipt me het gevoel om te zeggen: "Vandaag ben ik voor U een mummie. Laag voor laag een lapje stof. U draag ik op mijn hand." Maar dan stopt gegarandeerd het gesprek.

Wanhopig ben ik niet. Dat is niet de reden van mijn schrijven.
Maar mag ik U toch vriendelijk en beleefd verzoeken om U deze dagen - in al uw mogelijke formaten - niet te fixeren op mijn voeten. Ik heb er gelukkig nog twee. U kent ze wel. Ofwel speelt U ermee. Ofwel kan ik ze in uw aanwezigheid niet meer bewegen. Of U gooit constant iets voor hen neer. Ik wil dat even niet meer. Zomer doet  vanzelf al vreemde dingen met twee voeten. Gun ze toch hun zwellen door de warmte. Gun ze hun niet-elegante sandalen. Gun ze lucht om me tot bij U te dragen. Laat U hen toch in alle rust. Richt U op mijn lippen, mijn ogen of mijn hart voor mijn part. Als U dat deze maanden doet, kus ik - eens schroomloos daar - de uwe zonder dat U daarom moet vragen.

Misschien moet ik maar eens op mijn handen leren lopen.

Van harte!

dinsdag 12 juni 2012

stelt paal en perk (8):


Ook al kreeg ik vaker moederdagwensen of de vraag voor wanneer ik uitgerekend was terwijl men met wat anders dan alcohol kwam aanzetten, een zoon of dochter heb ik niet. Toch krijg ik vaker allures van een moederkloek of hoor een soort van tikken in m'n lijf. Moeke worden is (voorlopig) niets voor mij. Wees gerust: verder ga ik in dit schrijven niet. Mijn eigen buik en wat daar dan wél in zit gaat jullie geen donder aan. Waarover ik het wel wil hebben, is het kind. Dus niet het mijne. Wat ik wou aantonen in deze inleiding: ik heb slechts buikgevoel.

Ik kan huilen om een kind dat tussen etensresten wakker word. Ik kan verdrietig worden om een meisje van acht dat voor haar jongere zusje en broertje moet koken en kleuters die dagelijks mee moeten op café. Als een meisje door haar moeder wordt vermoord en in mootjes een diepvries wordt verstopt, krijg ik het koud. Als een bus met allemaal kinderen daarin een ski-reis niet overleefd, word ik stil. Als weer eens wordt gebleken dat  iemand z'n handen niet kan thuishouden van een lijf dat eigenlijk gewoon tussen de bomen hoort te spelen, maal ik door en door en door. Ik bloed niet enkel maandelijks.

Maar er zijn heel veel kinderen. Niet alleen in dit land. En ook al hebben die het hier ook niet altijd makkelijk,  in andere delen van de wereld is er toch zo ontzettend veel meer aan de hand. Je zal maar jongetje in Syrië wezen. Als levend schild gebruikt. Of geëlektrocuteerd terwijl een eigen land de ogen sluit.  Maar dat niet alleen: de hele wereld kijkt op afstand toe. Omdat het allemaal zo ver lijkt en omdat het bijna film lijkt, gaan we dan maar verder met pruttelen in eigen onderzoek. Dat kinderen met oudere vaders langer leven bijvoorbeeld. Hoe koelbloedig zijn we eigenlijk met ons allen niet?

Laatst hoorde ik op een examen meisjes van zeventien vertellen over Salò o le 120 giornate di Sodoma van Pier Paolo Pasolini. Een film waar ze het ergste van verwachtten. Maar uiteindelijk bleken ze toch ontgoocheld over het feit dat daar zo weinig schokkends in was te zien. Akkoord: die meisjes zijn geen kinderen meer. Maar wie na hen komt, des te meer. Helaas: zelfs met alle bloed der moeder- en vaderharten, keert geen enkele onschuld weer.

zondag 27 mei 2012

Ooit (15)

Ooit was het een koud kunstje iemand aan te raken. Wat was ik in die tijd dol op handen! Ze knepen en tikten. Ze streelden, botsten, sloegen en hielden ongegeneerd andere vingers vast. Het kostte hen geen enkele moeite om andere huid te voelen. In billen werd gemiddeld elke week geknepen. Kietelen was er altijd bij. Mijn kindervingers: altijd bij de pinken!

Wanneer het tij keerde? Ik weet het niet. Een trauma hangt er in elk geval niet aan vast. Was het het besef dat mensen heel erg koud konden aanvoelen? Of dat huid wel eens vies kon zijn? Begon het met dat kinderachtige spelletje om iemands aanraking met opgekrulde neus door te geven aan iemand anders, daarbij dan luid te roepen: "Doorgeven!" tot je het opnieuw kreeg aangewreven en nog meer je neus moest ophalen. Of was het die onverwachte botsing tegen de pronte boezem van Louis Quatorze (dé studiejuffrouw der studiejuffrouwen wat de omvang der voorgevel betrof)? Of was het toch het besef dat er toch wat meer achter zo'n hand kan schuilgaan - een lijf bijvoorbeeld? Wanneer wordt onschuld eigenlijk iets om je voor te schamen? Enfin: op een dag merkte ik dat ik steen voor steen in mijn eigen lijf was ingemetseld. Bij de minste verschuiving van de voegen, was ik van de kaart. Elke vinger werd gevreesd. Zelf stak ik er nooit één naar iemand meer uit.

Natuurlijk en gelukkig bleef dat niet zo. Daar zat ik zelf voor iets tussen. Ik oefende me dagelijks in het aanraken van de dingen. Elke ochtend hield ik mezelf een klein doel voor: "Vandaag vijf buiken." of "Probeer eens een teen. Een kleine." Dat lukte me. Soms. Een aai op de bol. Een schouderklop.  Als leidster van de jeugdbeweging werd ik soms een knuffelmachine of gooide me op een grote hoop van andere lijven in de modder en moest de andere lijven omknellen om niet te verliezen.

Nu hou ik ervan. Meestal. Een onverwachte streling. Een verrassende tik tegen een knie. Een plotse omhelzing. Ook al reageer ik soms een beetje raar. In de liefde gaat het intussen bijna allemaal vanzelf - als de dat ander paar maar ooit begint. Of me aanmoedigt in m'n oor.

Waar ik na al die jaren van ongemak voor ijver is ondenkbaar. Geef toe: het ware een gemak: zo'n streepje  op het voorhoofd: rood betekent 'blijf van me af!' en groen: 'raak me gerust eens aan'.  Kunnen we dat niet eens proberen? Zullen we daar gewoon eens voor gaan?  Er is al te veel ontastbaar tussen zon en maan.

dinsdag 22 mei 2012

Ooit (14)

Ooit waren er seizoenen. Dat is misschien wat moeilijk te bevatten.
Er waren Zomer, Herfst, Winter en Lente. En net zoals je verjaardag kwamen ze elk jaar weer. In de zomer waren de mensen bloter dan de bomen. In de winter was dat dan omgekeerd. In de herfst vielen de noten naar beneden en in de lente werden ze herboren uit de keel van miljoenen vogels in de lucht en dwarrelden massaal op groene bomen neer. Zo is het eigenlijk heel lang gegaan. Zoals dat gaat met dingen, veranderde dit ook een keer.

Wellicht was het al jaren aan de gang, maar op een dag sijpelde het in mijn weten door: seizoenen kwamen en gingen niet langer op geijkte tijden. Die dag had ik het huis versierd voor Lente maar ze stuurde haar kat. Het was een koude grijze kater. Ik gaf hem een aai en hij sprong bij me op schoot. Zo had ik altijd wat van Winter aan mijn hoofd. En toen ik met Herfst hand in hand naar de naderende naaktheid keek, sprong Zomer als een huppelpasje in mijn lijf en leden neer. Ik schrok wel even, wees ook eerst met boze vinger naar één of ander gat en leerde uiteindelijk toch met het besef te leven elke dag jarig te kunnen zijn mét feest.  Het was wel even wennen om mijn kleerkast niet langer in vier delen op te splitsen en elke dag een nieuwe slinger aan de muur.

Nu is het zo dat de meeste mensen bij bakkers, kappers en slagers klagen: "Er zijn toch geen seizoenen meer." En dat lijkt dan ook wel zo. Misschien moeten ze daarvoor net als ik in zichzelf gaan wroeten. Kijk: ik dobber nu op minder nauwgezette getijden en ga nog steeds soms kopje onder. Maar ik drijf. Ik drijf.




dinsdag 15 mei 2012

Ooit (13)

Ooit verzamelde ik de moed tot dansen. Dat deed ik met wiebelende tenen maar met loodzware benen. Iedereen in mijn buurt mocht naar mijn verzameling tegen één of andere muur komen kijken. Behalve dan de turnjuffrouw die me jaarlijks wanhopig een dansje probeerde aan te leren. Later mochten jongens ook niet kijken. Ik vluchtte naar de wc van zodra het heerschap een meisje mocht kiezen van de DJ. Niet alleen omdat ik bang was om niet gekozen te worden, maar vooral omdat ik er niet van hield dat iemand zo dichtbij mijn dans moest leiden.

Ik oefende alleen en ontwikkelde het talent om alleen alles op een dansvloer te geven. Vreemde bewegingen. Dat wel. (Wie me al zag dansen, zal dit niet ontkennen.) Maar met twee werd ik een bevroren kip, die haar pootjes uit stilstand-modus moest dwingen. Schuifelen was het. Bang om uit te glijden of tenen aan te raken. Laat staan iets anders.

Op een avond in één of andere schuur, zag ik een jongen verlegen naar me kijken. Bij het startschot van de plakkers wou ik ontglippen, maar hij stapte op me af en ik zei niet nee. We stonden praktisch stil en onwennig schuifelden we op een houten tegel. Na één dansje liet hij me los en ik bedankte hem met rode wangen.  Rode wangen werken, want alvorens ik naar het toilet kon rennen, werd ik door een dronken kerel vastgegrepen voor een volgende slow. Hij bewoog meer dan alleen z'n benen. Mijn rode wangen werden bleek. Ik zag hoe de eerste jongen van de zijlijn naar me keek. En toen de derde dans begon, verloste hij me door op m'n schouder te tikken en me te vragen: "Nog een keer?" Onze passen waren al iets losser. We fluisterden zelfs in elkaars oren. Dat het niet meer dan dat geworden is, heeft me nooit gespeten. De dans, daar ging het om.

Nu ligt die tijd al jaren achter mij. Hoewel ik heel graag dans, heb ik het nog steeds lastig om met iemand anders dan mezelf te dansen. Mijn ogen raken liever grond dan net dat ander paar. Grote uitzondering was mijn vader. Hij vroeg me voor het eerst ten dans op het trouwfeest van mijn zus. Statig draaiend zweefden we over de vloer. Ik groeide als hij me in z'n armen had. Draaide uren na. Mijn vader danst niet meer hier op deze aarde. En alhoewel ik soms nog stiekem rondjes met hem draai, droom ik nog steeds van armen die me met rode wangen op een tegel laten zweven. Hét paar armen waarvoor mijn verzameling vreest. Dat paar armen dat me van m'n bevroren pootjes geneest.






 


donderdag 26 april 2012

stelt paal en perk (7):

Ooit was geduld een vanzelfsprekendheid. Wachten tot cadeautjes betekende hardop tellen in mijn bed. De postbode opwachten deed ik met een zekere regelmaat: vanaf twee dagen na verzenden van mijn eigen brief rond het middaguur.  Eten kon als mijn moeder twee maal had geroepen en éénmaal in de week - op zaterdag - kon ik zeuren om een zakje chips en iets anders dan een glaasje water. Frietjes op school, betekende wachten op een woensdag. Hopen op een sneller inlossen van mijn verlangens was een nodeloze zaak. Dus wachtte ik gelaten af. Zo zat mijn wereld nu eenmaal in elkaar.

Ik geloof dat het veranderde toen ik voor het eerst echt verliefd werd. Wachten tot een zondag werd opeens een verdomd lastige zaak. Ik fietste vaker met bonzende slapen in zijn buurt in de hoop een glimpje van zijn hemelsblauwe ogen op te vangen. Of dat hij mij eindelijk eens zou zien. Hoe ik ook wenste, een week met enkel zondagen kwam er niet. Helaas. Geduld begon aan mij te vreten. Lankmoedigheid: een hel. Niemand kon ooit ongelukkiger zijn dan zij die toen met alle aandacht werd gemeden. Maar niemand was gelukkiger dan ik, als ik met een lieve blik werd aangekeken.

Tegenwoordig maakt men je je wijs dat geduld overbodig is. Dat het onzin is om op iets te wachten. Hoe sneller je verwachting wordt ingelost, hoe beter. Waarom dat grote ongeduld? Nu. Dit is leven. Meisjes die - net als ik toen - stiekem verliefd zijn, gaan heus geen zeven nachten slapen. Een rondje in zijn buurt rijden, zit er misschien wel nog in. Maar met de mobiele telefoon of via internet is aandacht trekken toch wel een stuk makkelijker geworden. Ook pakken ze zomaar wat ze willen uit de kast. In de refters kiezen ze gewoon zelf of ze weer frietjes eten.  Toegegeven: ik benijd hen wel. Heel soms. Het had mij heel wat slapeloze nachten gescheeld. Maar wellicht ook wel wat simpel geluk: blij te zijn na al dat wachten.

Aan deze tijd van porren en chatten, sms'en en online-shoppen, internetbankieren, een veel te groot aanbod om in één week op een bord te leggen, teveel vloeistof om een glas te vullen... zeg ik intussen niet meer nee.  Meer nog: ik doe er gretig - met mijn hele lijf en leven - aan mee. Voor een contactgestoord persoon als ik, ervaar ik het tegenwoordig als gemak. Alleen hoopt dat meisje in mij nog altijd dat iemand rondjes in haar buurt fietst voor haar ogen,  een stiekem briefje op de deur, een levensechte por, een blik met daarbij een gesprek om in de grond te zakken en daarna zeven nachtjes slapen tot een zoen. Misschien.



maandag 9 april 2012

Ooit (12)


Ooit was ik het zat van vlees en bloed te zijn. Waarom was ik niet gemaakt uit wolken? Was ik maar een mens gemaakt uit droom en lucht. Opgestegen uit een mond die lag te slapen. Ontsnapt aan een oor in rust. Wie me zag, hervond de adem. Wie me raakte, tastte naar eigen huid.

Ik oefende in zweven en verplichtte mezelf tot verdwijnen af en toe. Het oplossen in het niets was in die dagen één mijner specialiteiten. Vrij eenvoudig was dat in die tijd. De ogen sluiten en denken: "Weg." Na een seconde was ik inderdaad verdwenen. Met slechts één zucht nam ik de benen.

Het werd een heerlijke tijd waarin er opmerkelijk veel werd gevlogen. Gevallen ook. Dat moet ook worden gezegd. Want zo snel als ik verdween, zo kwam ik ook weer terug. Op hard asfalt soms. Mijn blauwe plekken waren talrijk, maar pijn voelde ik niet: ik zat nog met mijn hoofd boven en zit pijn niet meestal tussen de oren?

Zoals dat altijd zal gaan, kwam er opeens een dag. Die dag waarop alles anders werd. Er is geen verhaal zonder zo'n dag. Dat voelt elke lezer al bij de eerste zin. Maar wie het overkomt, is verbaasd, valt letterlijk uit de lucht. Ik bevond me die dag ergens ter hoogte van een kleine wolkenkrabber. Onder mijn voeten zag ik opeens de aarde openbreken. Ik schrok zo hard dat ik vergat te zweven. Met mijn hele plompe lijf viel ik in die onverwachte verse barst in de wereld. Omdat ik zelfs tussen m'n oorschelpen schrok, voelde ik voor het eerst de plof, de knal, de val. Het duurde dagen voordat ik weer op beide voeten op de grond stond. Van de kaart. Maar vanaf dit moment zou het me natuurlijk dikwijls zo vergaan.

En dan komt onvermijdelijk die dag dat je beslist om toch liever vlees en bloed te zijn. Je verleert het fladderen. Gelooft steeds minder in een wolk. Totdat je - totaal onverwacht - op één gezeten, bedenkt: "Zat ik hier niet eerder?" en met een snik verdwijnt. Tot nu. Tot nooit.

donderdag 5 april 2012

Ooit (11)

Ooit was ik een atleet. Althans geen echte. Omdat mijn oudere zus van lopen hield, moest ik af en toe ook lopen. Mijn benen waren langer dan die van haar en zij liep al zo snel. Dus misschien had ik een talent dat ikzelf nog moest ontdekken. Ik pufte met een stekende milt in een sponzen broekje met tegenzin over enkele eindstrepen. Dat ik daarvoor een medaille kreeg, was niet uitzonderlijk. Iedereen kreeg er één. Mijn laatste wedstrijd is legendarisch op familiepartijtjes. Toen moest ik weer met tegenstribbelende benen lopen. In dezelfde categorie van mijn snelle fanatieke neef. Het was in een bos. Hij liep ergens voorop tot iemand hem deed struikelen. Maar ik liep helemaal als laatste kwebbelend met een meisje dat even oud was. Zij deed totaal onverwacht mee aan de wedstrijd, zodat ze geen sponzen broekje droeg, maar een fleurig rokje. Omdat we zo traag liepen en de weg niet goed stond aangegeven, waren wij opeens de weg kwijt. Met een stekende milt en snikkende wangen stonden we in het bos. Uiteindelijk werden we weer op het loperspad geduwd - kortere route! - en kwam ik na haar als laatste huilend over de eindstreep. Enfin: mijn familie vond het wel grappig. Mijn neef die stond te mokken omdat hij niet de eerste was omdat hij getackeld werd, vond zelfs plezier in mij. Toen we in de tent stonden om ons gratis drankje te consumeren, hoorden we opeens mijn naam. Ik dacht dat ik een pestprijs kreeg en wou vertrekken. Maar ik bleek het eerste en enige meisje van mijn leeftijdscategorie te zijn. Meisjes met rokjes werden duidelijk gediskwalificeerd. Ik moest vooraan komen en kreeg mijn eerste en enige beker. Daarna moest ik nooit meer lopen. Behalve dan in school. Later probeerde ik het toch op eigen houtje. Omdat ik niet verdwalen wou, liep ik indoor. Lengtes in mijn kamer. Dat verveelde al snel. Intussen davert de straat teveel onder mijn schoenen als ik loop. Dus heeft iedereen het opgegeven. Maar ooit ooit ooit loop ik eens dat meisje met het rokje voorbij om haar die beker eerlijk waar terug te geven.

woensdag 21 maart 2012

Ooit (10)

Ooit was de zee voor me een stil verlangen. Ze stroomde te ver om vaak te zien. Af en toe mocht ik haar ruiken. Meestal in de winter. Dat kwam goed uit. Hoe kouder, hoe minder mensen om haar mee te delen. De wind blies ze dan tot in mijn oren. Later in mijn bed voelde ik me eb en vloed. De zilte van haar rug zorgde dat ik dieper sliep en droomde van zeepaardjes en sterren die je aan geen enkele hemel ziet. Als je groter wordt, wordt alles kleiner. De reis die moet ondernomen, is opeens een ritje en de schelpen te klein om het ruisen van de zee te vangen en in een broekzak mee te dragen. Maar al groei je door, de zee blijft wijds: je kan niet om haar zilte schouders heen. Met daaronder dingen die je steeds vaker liever in het donker ziet. Wie me ooit aan haar voeten ziet, moet weten dat ik in haar nabijheid krimp tot bijna niets. Al is het maar om net als toen stil te verlangen naar datgene dat je zelden ziet. Sommigen noemen het melancholie of stil verdriet, maar ik zie altijd meer het zout in dingen als ik de zee weer heb gezien.

dinsdag 6 maart 2012

Ooit (9)

Ooit wou ik ontdekt worden.
Op de fiets. Of met de ramen wijd open zong ik mijn verlangen de kamer uit. Dat laatste vooral op zondagen met zon en fietsers. Alsof er überhaupt managers zijn die op zondag hun kuiten strekken... Trouwe passanten konden mijn repertoire horen groeien. Wat begon met ABBA en Roxette, evolueerde via Bon Jovi naar The Doors en Nirvana. Vanaf dat moment was het lastiger om mee te zingen. Dus ontwikkelde ik een ander te-ontdekken-talent: brullen en gillen.

 Het startte met een rauwe brul, groeide uit tot een snerpende gil. Dit bijvoorbeeld op totaal ongevaarlijke attracties in het pretpark. Zo'n gil kon best wel eens handig zijn, bedacht ik dan. Als alarm kon ik tellen voor vijf. Maar natuurlijk bleef dit talent onopgemerkt. Mensen keken boos mijn richting uit en knevelden me met hun blik. Wat zou het volgende zijn? Dansen!

 Al is wat m'n lijf doet op muziek nauwelijks dansen te noemen. Het hotst en het schudt. Het schokt en het buldert. Het is wonderbaarlijk ritmisch voor wie dat wil. Hoge ogen trok ik met mijn chickenmoves en mijn ondergronds gewemel. "Nu komt het," dacht ik. En inderdaad: bakvisjes met een Breezer lachten me uit en probeerde me na te doen. Wat natuurlijk niet lukte met een flesje in hun handen. Ook zonder flesje lukte het hen niet. "Ik ben uniek!" glunderden mijn ogen. Maar gevraagd op feestjes om mijn pasjes, werd ik niet. Mijn sterallures werden overspoeld met stil verdriet. Was er dan niets waar ik bijzonder in was?

 Op een dag ontdekte ik met een boek op de trein mijn ware gave. Ik las een boek over extreme koude en mijn gezicht schrok merkbaar van hoe koud het wel kon worden op papier. De mevrouw naast me merkte het blijkbaar op en ze werd nieuwsgierig naar wat ik aan het lezen was. Ze las onmerkbaar mee, maar toen ik de bladzijde wou omslaan, merkte ik dat haar ogen me volgden. Ik hield de pagina voor haar open en wachtte even. De hele rit lazen we samen in het boek. Even dacht ik dat mijn talent dan maar lezen was. Het bleek eigenlijk meer mijn gezicht te zijn dat boekdelen sprak. Mijn grijsblauwe ogen, mijn fronsbrauwen en mijn trekjes om de zachtroze mond. Soms word ik uit een publiek gehaald. Soms word ik erover aangesproken. Soms maakt het mensen vrolijk. Helaas: een talentenshow op televisie schijnt hiervoor niet te bestaan. Mijn talent is dus voor wie het opmerkt ergens onderweg.

 Intussen ben ik blij dat in er in mijn tijd geen YouTubekanaal bestond. Anders had ik zelf nooit ontdekt, waarvoor ik eigenlijk ben gemaakt. Er is ook geen televisie nodig om naar me te kijken. Wie me ontdekt, was ik dus voor. Ik kietel mezelf wel met de vlag en lach van oor en oor.

zaterdag 3 maart 2012

Ooit (8)


Ooit verborg ik woorden onder mijn hoofdkussen. In allerlei maten en vormen. Een uitgeknipte 'desalniettemin' of een slordig opgeschreven 'wentelteefje' bijvoorbeeld. Later werden het liefdesbrieven of kaartjes met soms: "Ik zal er altijd voor je zijn." Ik hoopte dan dat ik die woorden tot in mijn dromen kon horen. Als ik lang genoeg over ze gedroomd had, groeiden ze misschien zelfs als sproeten op mijn huid. 's Ochtends voelde ik dan de rimpels van mijn lakens en bedacht dat het gelukt was deze keer. Tot ik in de spiegel keek. Gedachten zijn zo groot als je nog in dat soort wonderen gelooft.

Ook verzamelde ik foto's van jongens uit de krant. Ik knipte ze ongeduldig uit hun voetbalploeg en kuste hen dagelijks. In de hoop dat ik op een keer hun lippen voelen zou. Maar het bleef altijd bij papier. Toen legde ik de lat wat lager en scheurde wielrenners uit. Ook dat kende geen succes. Zelfs toen ze huilend naast het podium stonden, weigerden ze mijn uitgestoken hand. Terwijl ik in mijn kamer dacht: "Fiets toch snel tot hier. Ik heb geen bloemen maar ik kan ook zonder zoenen."

Wellicht dat ik daarom zoveel jaren later schrijvers boven sportieve mannen verkies. Uit de kranten haal ik ze al lang niet meer en ik kus niet langer monden op papier. Maar als je op een dag mijn hoofdkussen vindt, wees dan zeker dat er daar nog niet zo lang geleden, letters tot in mijn oren gloeiden. Met een woordenman naast mij, kan het wel eens gebeuren dat er zinnen branden op mijn huid die niet vanzelf verdwijnen. Dat ik buiten zinnen nieuwe woorden op me kerven liet.

Wie mij gelooft, mag mij beslist eens lezen op de tast.
Maar schrijven mag je enkel als je tekst op mijn lippen past.

TINE ZIET (414): Intiem vieren

Toen ik vorig jaar 44 was geworden, was ik nogal onbezonnen aan het project #365dagenvanvieren begonnen, waarin ik elke dag op Facebook een ...