Toen kreeg een telefoon die zei dat hij me zag. Ik vroeg hem om te zwaaien. Ik verwachtte nog altijd blauw. Maar hij had een wit hemd en een jeansbroek en hij bleek niet eens alleen. Hij zei: "Dit is mijn collega. We zijn hier undercover. En eigenlijk bespieden we net een drugskoerier, maar jij leek ons wel de moeite." Mijn bloemen bloeiden trots.
Na amper één glaasje bruisend water en een saai gesprek vertrokken ze richting koerier en bleef ik alleen. Ik dacht aan de gouden handboeien om zijn nek en aan de sullige collega die je in elke politiefilm ziet. Ik dacht: "Oef, ze zijn vertrokken." en bestelde snel wat wijn.
Twee dagen later kreeg ik het verzoek om met hen naar de Ardennen te vertrekken. Ze huurden daar een huisje en wilden me allebei en tegelijk in bed. Even dacht ik aan de spanning. Maar toen dacht ik aan die nek. En dat geen van beiden ooit een politieserie zou halen. Zelfs niet één medaille voor een heldendaad.
Sindsdien hou ik nooit meer agenten van hun werk. Mijn bloemen en ik zouden niet durven.