Zaterdag betrapte ik mezelf op tranen in de vlindertuin van het
bloemenpark in Orléans. Al zal de vermoeidheid me wellicht ook parten gespeeld
hebben na enkele dagen uitwaaien daar, toch vermoed ik dat het de vlinders
waren die zo overweldigend op mij waren. Ik had me ook helemaal geen
voorstelling gemaakt van wat ik had kunnen verwachten achter het kralengordijn
in de serre. Zoveel vlinders had ik in elk geval nog nooit bij elkaar gezien.
Ik gok dat ik wellicht niet de enige zal zijn, die een ontmoeting met zoveel
prachtige insecten indrukwekkend vind. Tenminste dat hoop ik dan maar. Wie wil
nu de grootste softie van deze aardbol zijn?
Er is tijd geweest, waarin ik als beginnende dichteres vaak schreef
over het feit dat ik me een rups of een cocon voelde. “Schrijf meer over
vlinders!” kreeg ik toen als commentaar van de jury van een poëziewedstrijd omdat
men vond dat ik te somber was voor mijn leeftijdscategorie. Ik schreef toen een
hele naïeve tekst over een rups die ontpopte tot prachtige vlinder. Ik bracht
die voor een eenmalig event voor een publiek en begeleidde mezelf met
bellenblazer. Wat wist ik toen als snottebel af van het mensenleven?
Ik wil me bij deze eindelijk excuseren. Niet bij dat
publiek. Een achttienjarige carte blanche geven op een kunstenfestival is nu
eenmaal niet zonder risico’s. De vlinders verdienen wel mijn
verontschuldigingen. Zij verdienden het niet om te moeten figureren in mijn
meligheid of in een of ander kinderachtig beeld dat uit de grootste lelijkheid
iets moois kan ontstaan. Vlinders zijn zoveel meer dan een cliché.
(verscheen als column in KW Kortrijk-Menen-Waregem op 06/06/25)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten