De tijd is aangebroken van een knallend uiteinde en een
spetterend begin. Kleine en grote vuurwerkjes steken de kop op. Voor mij hoeven
die feestjes in de lucht niet. Al kan ik eigenlijk niet anders dan er met open
mond en ogen naar kijken. Ik heb het niet over die sissende knallende pijlen
die in Nederland bijvoorbeeld in rode hoopjes op straat achterblijven. Echt vuurwerk
dwingt nu eenmaal aandacht af.
Als kind kroop ik altijd dicht tegen mijn vader aan om naar
die georkestreerde airshow te kijken. Als volwassene heb ik het nog, dat ik me
het liefste tegen iemand aan wil vleien. Niet meer zozeer uit schrik, maar meer
uit een soort heimwee naar die tijd waarin het zomaar kon om me tegen iemand
aan te schurken. Dat heb ik eigenlijk ook nog met bliksem en andere taferelen
in de lucht. Zo maken wolken en sterren me nog kleiner dan ik al ben. Hoe vaak denk ik in de auto niet: ‘Nu moet ik
aan de kant gaan staan en die avondlucht bewaren door die te fotograferen.’
Meestal stop ik niet.
Als het aan mij lag, zou ik me op oudjaar liever vergapen
aan een natuurlijk verschijnsel in het zwerk. Dicht bij al mijn vrienden aan.
Of nog liever tegen die ene. Het is stukken
diervriendelijker dan vuurwerk. Het kost geen geld, doet minder schrikken, is
niet geregisseerd maar volledig spontaan. Trouwens de kans dat iemand zijn hand
verliest door een avondlijke wolkengloed is ook veel kleiner.
Vanzelfsprekend zal ik net als vroeger blijven staan, als ik
het zie. Versteend en binnenin mij een milde vorm van schrik. Pak me dan gerust
eens vast en aai me over mijn haar. Dat mag. Eigenlijk is er geen kleinere
hemeltuurder dan ik.
(verschenen als column in de De Weekbode / De Leie op 29/12/17)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten