donderdag 12 juni 2014

stelt paal en perk (17):

Deze week ontving ik een bruine enveloppe van mijn grensverleggende stad in mijn brievenbus. Heel even ging mijn hart wild tekeer. Ik dacht: Eindelijk een antwoord op mijn open brief die ik enkele maanden geleden schreef!(*) Maar ik vreesde ook een beetje een boete omdat er inmiddels weer een voegje mos op mijn stoep staat. Groot was mijn opluchting dat er met drukletters 'Enquête' op de enveloppe gedrukt stond. Hé, dacht ik! Mijn mening wordt gevraagd! Ik word toch een Menenaar!

Het bleek om een enquête te gaan over het plein achter mijn deur. Als ik wil, kan ik er op uitkijken. Momenteel heeft vooral mijn wasrek (en bijgevolg ook mijn wasgoed) uitzicht op die mooie rechthoek. Het is een plein omgeven door stevige bomen. Met gras. Met betonnen bankjes. Met schommels. Met een standbeeld. Als ik er voorbij wandel, ruik ik lavendel. Als het mooi weer is, piepen de schommels. Kinderen uit de buurt spelen er. Jongeren komen er samen. De leerlingen van de omliggende school moeten vaak rondjes lopen, terwijl de leraar brult. In de zomer wordt er petanque gespeeld. Dan ga ik bij mijn wasrek staan en gooi in gedachten een balletje mee. Want ik heb geen ballen om zomaar bij een hechte vriendengroep te gaan staan.

 Alweer bleek de afzender de preventiedienst van mijn stad. Blijkbaar was er op 21 mei een bewonersvergadering omtrent de overlastproblematiek op het plein. Op die vergadering werd beslist dat er een 'bewonersenquête zou worden opgemaakt om steekproefsgewijs een correct beeld te krijgen van de problematieken en hoe de bewoners tegenover die problematieken staan'. Ik kreeg de brief omdat ik op geheel willekeurige basis geselecteerd werd. Wat een geluk! Ik was een van de uitverkorenen! Ik zit vast in een goed laatje daar!

Ik nam de brief in handen. Problemen, dacht ik. Ik woon niet eens echt rond dat plein. Maar ik kom er wel vaak, als ik mijn auto niet voor mijn deur geparkeerd krijg. Vrouwen. Auto's. U weet wel. Maar ik passeer er vaak en hoor, zie weet dat er ongemakken zijn. Hondenpoep aan de schoenen, vogelschijt op mijn auto en andere troep in mijn vizier. Af en toe eens een scheldpartij. Enfin, vol nieuwsgierigheid en enthousiasme nam ik de enquête in mijn handen, die blijkbaar opgemaakt werd op 1-1-2014. Van enthousiasme gesproken...

Na de algemene gegevens somde men een hele reeks items op waarvan ik moest aanvinken of ik er problemen mee had in mijn buurt. Bij het probleem 'wild parkeren' voelde ik me heel even aangesproken. Er doken problemen op als 'vandalisme', 'graffiti', 'woninginbraak', 'overlast verbonden aan alcohol- en druggebruik', 'aanrijdingen', 'zakkenrollerij',... Tussen al die verontrustende mogelijkheden stonden ook 'spelende kinderen'.

Blijkbaar zijn er mensen in de buren met klachten. Met angsten. Met grote ongemakken. Terecht  wellicht. Wie heeft die niet? Het is natuurlijk de taak van onze stad om aan die klachten gehoor te geven. Men moet zijn bewoners dienen. Of die nu grensverleggend zijn of niet.

Als ik jaarlijks vier keer mijn kleine koertje, dat als een soort bladvanger voor de bladeren van de bomen van het plein dient, moet opruimen, kan ik tegen de bomen klagen. Ik kan dat. Ik kan zeggen: 'Weg ermee! Kappen! Nu!'  maar de zon valt er toch zo mooi doorheen. Als ik op zonnige ochtenden en avonden die schommels hoor piepen, kan ik klagen. Maar ze piepen net als mijn schommel vroeger. Als ik kinderen hoor spelen, word ik soms chagrijnig: moet dat nu zo luid? Vooral als ik een ochtendhumeur heb. Dan denk ik: maar de meesten van die kinderen, hebben net als ik nu geen tuin. Waar mogen ze nog spelen?  Als ik auto's te snel zie rijden. Als ik weer datzelfde brommertje hoor optrekken. Maar evengoed kan ik klagen als de hond in de buurt weer loopt te janken. Over buren die net iets te enthousiast voor de Rode Duivels supporteren. Ik grom  daar soms eens over, maar langer dan een uurtje duurt dit niet. Waarom zou ik bij mijn burgemeester daarover klagen? Ik woon in een stad. Bewust. Niet in een huisje in het bos of in de woestijn. In een stad moet je elkaar kunnen verdragen.

De enquête werd aangevuld met een luikje over binding met de buurt en het sociale leven. En daar is waar volgens mij de ware pijnplek zit. We leven in een tijd waar geluk niet meer zo simpel is. Waar 'mijn' belangrijker is dan 'ons' en waarin verdraagzaamheid enkel nog in het kruidenrekje zit. Als we het niet kennen, gooien we het niet meer in onze soep.

Mijn buurt en ik, wij leven heel dicht op elkaar. Als mijn buurvrouw de vaat doet, trommelt haar bestek door mijn serie door. Ik hoor het ronken van de haardroger bij de kapster om de hoek. Maar nooit gaan we bij elkaar op bezoek, want hoe dicht bij ook bij elkaar wonen: we wonen volledig naast elkaar. Of toch niet helemaal: op zaterdag 5 juli wordt er een groot feest georganiseerd op en rond het plein. Natuurlijk zijn er dan ook mensen die de hele dag binnen zullen blijven en denken: 'Feest? Moet dat nu? En dan nog wel voor mijn deur? Te luid. Te veel. Te druk.' Aan die mensen geef ik toch de raad om hun ramen open te zetten en te luisteren naar wat er in de buurt leeft. Een plein is er om er als jezelf bij anderen te zijn. Een plein vol verscheiden mensen, is best iets om trots op te zijn.

Natuurlijk zal ik die enquête invullen. Met deze brief daarbij. Want ik woon in een buurt. Ik hoor erbij. Dat maakt mij blij.

(*) Een paar maanden geleden vond ik een verwittiging over onkruid op mijn stoep. Ik schreef mijn stad  toen met een open brief hierover aan. 

Geen opmerkingen:

TINE ZIET (419): Geduld

Lentezon doet goed. Als ze er is tenminste. Vorige week liet ik zelfs even mijn blote benen uit. Al was dat natuurlijk veel te optimistisch....