donderdag 31 januari 2013

Ooit (22)

Ooit was poëzie voor mij een versje. Mijn lippen brachten het voorbij de mond. Tot in mijn oren. Mijn knuffelberen: mijn eerste echt publiek. Wat hield ik van klank en wat smaakten al die woorden! Een koning at honing. Een dwaas at pindakaas. Met mijn versjesboek op schoot werd ik bijna zingend groot.

Later werd poëzie voor mij een laken. Wat tot nu duidelijk omschreven werd, vertoonde opeens ook gaten. Om die op te vullen, moest ik me onder het gedicht begraven. Dat was wennen in het begin. Soms voelden de woorden zwaar en schudde ik ze te vroeg van me af. Soms dacht ik ze lichter dan ze bedoeld waren.
Maar ze raakten me meer dan cijfers. Ze plakten op mijn vel. Vandaar dat ik op een dag besloot om voortaan getallen uit m'n hoofd te weren zodat ik meer ruimte voor letters over had. Met alle gevolgen van dien. Noem het gerust een totale overgave. Of zeemzoeteriger nog: bezieling. Verknocht was ik aan die taal die meer zegt, dan wat er staat.  Dat ik poëzie ooit ontdekte en tot me nam als vederlichte boterhammen. Dat ik daardoor anderen ook van poëzie liet bijten, heeft me nog nooit gespeten.

Nu is het voor mij een verrijking in dit leven. Het houdt mijn geest soepel en het grijpt me bij de keel. Het is voor mij een plek om me in te verbergen. Meer nog: als ik sterf, wat zeker is, sterf ik liever in een gedicht, dan in een periodiek systeem.

Dat smaken verschillen. Dat de één van allitererende volzinnen houdt. De ander een sonnet verkiest. Een ander weer een gevatte haiku omarmt. Weer een ander smelt voor vorm, concept. Dat is het punt niet. Dat niet iedereen gedichten leest als ik, daar lig ik ook niet wakker van. Anderen doen wellicht wat meer aan sport en aan hun lijf. Of ze verdiepen zich in bits en hits. Feit is: iedereen doet wel iets, waar hij of zij in wil verdwijnen. Dat hoop ik. Iedereen gaat toch ergens naartoe? En nee, poëzie kan deze wereld niet meer redden. Wel opent het net als alle kunst een deur en ramen. Daarmee schenkt het ons een uitzicht. Het laat ons licht of biedt ons net die mogelijkheid om even in het donker te blijven.

Dichters zijn geen goden. Het zijn geen almachtigen. Maar ze mogen wel eens op een voetstuk staan. Wat nog veel fijner is: na Gedichtendag zijn er gewoon nog!  Met minder tromgeroffel dat wel. En sommigen zullen wellicht weer minder wijzen naar zichzelf. Wat een geluk!  Zonder dichter, die nederig tot in zijn pen gebogen, aan de voeten van de verbeelding en de taal ligt, is de ploeterende en walmende aardkloot - voor mij - namelijk geen gezicht.


Geen opmerkingen:

TINE ZIET (419): Geduld

Lentezon doet goed. Als ze er is tenminste. Vorige week liet ik zelfs even mijn blote benen uit. Al was dat natuurlijk veel te optimistisch....