donderdag 8 april 2010

De steen spreekt:

Nooit gedacht dat ik U kon laten roepen.
Of dat dat dan zo makkelijk ging.
En nu staat U hier en de woorden haken als kleine hengsels in mijn keel.
Maar ik wil en zal ze sleuren voor uw voeten. Tot U ze ziet.
Daar gaan we dan. Want veel tijd heeft U vast niet.

(perst en trekt - wurgt en beeft)

Waarom.
Ik.
Altijd.
En.
Waarom.
Nooit.

Vergeef me het zicht. Maar minder rood kreeg ik ze niet te pakken.
En meer woorden? Ik vond er geen.

U weet dat ik van dansen hou. Niet in orde. Niet in vaste vorm.
U weet dat ik vaak lach. Dat is van ver te horen. Dat is echt zo.
U weet ook dat ik lief kijk en dat ook stiekem ben.

Maar U weet dan ook dat iets hier weegt. Dat iets zich door mijn leden sleept.
En waarom begrijp ik niet. Wat deed ik dan verkeerd?

Ik zou tot genezing kunnen smeken. Maar ik aanvaard het lot om zwaar te zijn.
Wat ik dus van u wil weten: Waarom laat u mij dansen als ik voor wie kijkt, blijf staan? Waarom mag ik lachen als dat niet is toegestaan? En waarom toch, kijk ik zo lief naar wie keer op keer mijn botten breekt?

Als ik dit alles weet, denk ik wellicht eens minder dan ik spreek.
Word ik misschien lichter in mijn lijf en in mijn geest.

Geen opmerkingen:

TINE ZIET (420): Belofte

 Sinds ik in een interview heb verklapt dat ik aan het roman werk, krijg ik af en toe eens de vraag of het nu al wat wordt. Ik moet dan eerl...