Zaterdag had ik met een vriend afgesproken in Gent. We zouden eindelijk nog eens samen op de lappen gaan. Het liep al mis toen ik de trein twee volle minuten te vroeg zag wegrijden. Toen kreeg ik het gezelschap van een man die net als ik op een stipte trein had gerekend. Hij had er een wandeling op zitten in Rekkem. Eerst voelde ik de drang om hem te negeren en me een uur in mijn boek te verstoppen. Uiteindelijk legde ik het boek naast me neer en had een gesprek met hem. Hij nodigde me al uit voor een volgende wandeling en gaf me informatie over zijn wandelclub. Hij had geen verkeerde bedoelingen. Hij was duidelijk gewoon op zoek naar een babbel.
In Kortrijk stapte hij af. Daar vulde de coupé zich met
jongeren die op weg waren naar een festival. De sfeer zat er duidelijk in. Heel
even dacht ik dat ze net als ik ook gewoon blij waren om nog eens samen uit te
gaan. Het duurde niet lang voor ik een onbehaaglijk gevoel kreeg. De
feestbeesten zorgden voor loeiharde feestmuziek, hadden lak aan de
mondmaskerplicht, ze trommelden hardhandig op de ramen, schreeuwden uitgelaten
en klepperden met de tafeltjes. Ze dronken sterke drank en haalden zelfs
openlijk hun drugs tevoorschijn. Bij elke halte kwamen er meer bij. Ook al
lieten ze de andere mensen in de coupé met rust: de vanzelfsprekendheid waarmee
ze de hele trein inpalmden was buitengewoon choquerend. Toen iemand hen erover
aansprak dat ze asociaal waren, moesten ze bekennen dat ze dat eigenlijk wel
waren, maar dat ze toch in de meerderheid waren. De conducteur bleef wijselijk
weg. Mensen stapten vroeger uit de trein.
De muziek werd nog harder gezet. Ik stapte af in Gent, maar zij moesten
nog helemaal tot in Antwerpen.