Vorige week is mijn moeder met haar elektrische fiets gevallen aan een gevaarlijk punt in Harelbeke. Ze heeft erg geboft dat de automobilist die eraan kwam op tijd kon remmen en dat hij hulp geregeld heeft van een ambulance en een man met een busje heeft aangesproken om de fiets naar haar appartement te vervoeren. Ze ligt nu nog steeds in het ziekenhuis en moet wennen aan een nieuwe heup. Ze heeft niet graag dat ik dit hier schrijf. Ik mocht het doen omdat ik graag dit stukje gebruik om die helpende handen te bedanken. Het mag dan wel vanzelfsprekend lijken, we hebben het al anders geweten. Bij een vorige val werd ze aan haar lot over gelaten. Ook ik mocht al ervaren dat handen niet altijd behulpzaam zijn na een val. Ik schreef het hier al eens een keer eerder: de kans dat je val op sociale media gedeeld wordt is groter geworden dan dat er effectief iemand komt checken of je wel in orde bent. Die koele afstandelijkheid is meer en meer een feit. “Het is niet ons probleem. We hebben er trouwens zelf al genoeg.” Of: “Ik heb geen tijd om te helpen.” Zelfs bij mezelf.
De zin die ik me afgelopen jaar het meest heb horen zeggen
en denken is: “Want ik ben toch Moeder Teresa niet.” Daarmee bedoel ik vooral
dat ik niet altijd goed kan doen voor iedereen. Het geeft me een soort
geruststelling dat af en toe te horen. Er is een lange tijd geweest waarin ik
waarlijk voor iedereen het beste wou. Sinds ik van dat idee ben afgestapt,
weegt het leven minder zwaar. Dat geef ik toe. Mijn motto is nu dat ik de
mensen graag zie, maar dat ik ze niet allemaal kan helpen. Zoveel als mogelijk
is. Dat vul ik graag aan met mijn bovenvermelde zin.
Natuurlijk geldt dit niet als getuige van een ongeval of een
daad van geweld. Dan is er geen keuze. We zouden het wel eens durven vergeten
in een tijd van vrijblijvendheid. Er is ook zoiets als burgerplicht. Toch
schrijf ik graag: bedankt!
(verscheen als column in KW Kortrijk-Menen-Waregem op 07/10/22)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten