Op de eerste dag van de vakantie bevond ik me in een kunstenaarsatelier. Ik kreeg een kleiwerk in de handen gestopt dat ik moest schilderen. In eerste instantie was er paniek want het trauma aan de lessen plastische opvoeding en de bijbehorende angst tot herexamen drongen zich op. Dat een artistieke leerkracht er blijkbaar toe in staat is om iemand te doen verkrampen boven een leeg blad papier of met een schilderborstel in de hand is eigenlijk best straf, bedacht ik toen ik al de tweede blauwe laag aan bracht. We zaten met drie stilletjes te schilderen terwijl Ali Farka Touré te horen was. Er was geen opgelegde opdracht aan gekoppeld. Ik was volledig vrij.
Ik doopte het penseel steeds vrolijker in de verfpotten.
Naarmate mijn potje meer kleur kreeg, hoe blijer ik schilderde. Eigenlijk deed
dat moment me beseffen dat ik daar eigenlijk graag zat. De strenge blik en de
rode balpen van mijn toenmalige leerkracht waren er niet. Hoewel haar lijfspreuk: “Doe
voor wel!” was, was datgene waar ik zo mijn best voor deed nooit ‘wel’ genoeg.
Ik behaalde voor welgeteld één kunstwerkje meer dan 6,5 op tien. Veel
opdrachten haalden zelfs geen 6.
Of ik nu goed of slecht schilderde, het maakte daar in dat
kot niet zo veel uit. Er stonden geen punten op. We waren onder grote mensen.
Verhip, dacht ik! Wat ontzettend leuk om daar zo ongedwongen wat te prutsen en
ik vervloekte de juf die me dat plezier zo had ontfutseld met haar schuddende
hoofd. Opeens werd ik zowaar overmoedig, want ik bedacht daar opeens dat ik
misschien wel zoveel meer leuke dingen vervloekte.
(verscheen als column in KW Kortrijk-Menen-Waregem op 04/07/24)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten