Allerheiligen is het enige feest waarbij de sporen van het bezoek schaamteloos mogen blijven liggen of staan, bedacht ik toen ik de afwas deed na een vriendenbezoek. Mensen gaan op jaarlijkse visite bij hun overledenen en laten een bloemstukje of een pot bloemen achter. Aangezien de gastvrouwen en -heren niet in de mogelijkheid zijn de verlepte bloemen zelf in de vuilnisbak te gooien en veel bezoekers een nieuwe rit naar de begraafplaats ontzien, ruimt de groendienst na een maand meestal op.
Hoewel ik van kerkhofbezoeken en bloemen hou, ben ik er niet beter in. Al
moet ik toegeven dat ik eigenlijk zelf zelden kerkhofbloemen koop. Ook al mis
ik mijn vader nog heel veel. Liever brand ik een kaarsje thuis of spreek zijn
foto zomaar ineens aan. Aan de doden denken, doen we uiteindelijk allemaal op
onze eigen manier. Bij het ene gemis ontstaat er soms al een dankbare glimlach
om wat er was. Een ander gemis smaakt nog altijd wrang.
Ik vind het jammer dat er nog steeds zo’n taboe om de dood
hangt. Uiteindelijk ontsnapt niemand er aan. Mensen die hun beroep maken van de
dood, worden vaak scheef bekeken. Uiteindelijk is er weinig dat zo nobel is als
mensen met zachte hand begeleiden in een fase van intens verdriet. Tegenwoordig
zijn er al zoveel mogelijkheden om zo’n afscheid echt persoonlijk te maken. Het
maakt het verdriet voor wie achter blijft niet minder groot, maar misschien dan
toch wat dragelijker. Zelf heb ik ook al die ambitie geopperd als het ooit niet
meer lukt met mijn huidig werk dat ik dan afscheid lichter wil maken. Tom
Lanoye heeft een gedicht dat begint met de regels: “Het is een magere troost/
dat alles moet verdwijnen/ en dat ik je hoe dan ook op een keer / toch zou
moeten missen, bijvoorbeeld /door de dood.”
Het feit dat er mensen zijn die het begrip ‘dood’ gewoon zachtjes kunnen oppakken en proberen
verdriet te vatten, troost enorm.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten