Sinds het befaamde virus zijn intrede deed ben ik veel bewuster gaan ruiken aan de dingen. Wellicht zal ik daar niet de enige in zijn. Zo snuif ik vaker de lucht op van gras en bomen. Mijn was die buiten kon drogen. In mijn huis ruikt het meestal heerlijk naar hout. Straks naar versgemaakte soep. Elke thuis ruikt anders. Nu het weer wat regent walm ik zelf – het spijt me - soms naar natte hond.
We zijn ons altijd al bewust van geuren. Er is een boekje
van de schrijver Philippe Claudel waarin elk hoofdstuk gewoon een herinnering
aan een specifieke geur bevat. Hoewel de man niet in mijn leven snuffelde zijn
veel delen herkenbaar. Zo herinnert iedereen zich spontaan de geur van een
gymzaal. Of de geur van aarde. Wat gezegd van de geur van kamperen in een
legertent? Van een refter? Soms is de herinnering zo scherp, dat je zoveel jaar
later door het ruiken van een of ander zweempje welriekend parfum op straat
terug in de kleuterklas bent, omdat juf Caroline zo geurde in de klas. Een
aroma dat je gratis en voor niets als een raket terug slingert naar wie je ooit
was. Als een soort teletijdmachine zowaar!
“Ik heb een keer mijn reuk gebroken!” zei de krekel in één
van Toon Tellegens dierenverhalen. De zin is blijven hangen en spreekt
enorm tot de verbeelding. Het klinkt
onmogelijk, maar het kan. Door operaties. Door corona. Of zomaar ineens op een
dag. Dat je nooit meer kan ruiken. Er zijn veel beperkingen in het leven, maar
het gebrek aan geur zou me toch wel erg zwaar vallen. Gelukkig ken ik het
fenomeen alleen maar tijdelijk.
Er is me evenwel iets opgevallen in al dat sniffelen: waarom
doen we met zijn allen zo ons best om naar een bloemenruiker of een fruitwinkel
te ruiken? Hoe ruikt een gewone mens ook alweer? Een frisse mens die niet
stinkt. Soms wil ik een reus in mij die met zijn snufferd snift en gulzig
inhaleert: “Ik ruik… ik ruik mensenvlees!”
(verscheen als column in KW Kortrijk-Menen-Waregem op 16/09/22)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten