Er zijn weinig idolen in mijn leven geweest. Ik had stiekem
een crush op Zack uit Saved by the Bell en mijn vriendinnen stopten me
posters van Brad Pitt toe omdat ik had toegegeven dat ik dat een mooie man
vond. Met die posters deed ik bitter weinig. Ze bleven in een mapje zitten. Al
vind ik Pitt eigenlijk nog steeds één de mooiste mannen van de wereld, toch zou
ik geen extra moeite doen om hem te ontmoeten. Mocht ik op hem botsen in een of
andere horecazaak weet ik niet eens of ik hem zou herkennen. Als dat zo zou
zijn, zou ik serieus van mijn melk zijn en denken dat ik hem toch niets
interessants te melden heb. Te ver van mijn bed. Of zo.
Eén keer had ik als student bijna Tom Van Dijck geknuffeld.
Hij was toen nog niet bekend. Na zijn monoloog Eros en de Eenzame Man was ik
zo aangegrepen door zijn spel dat ik mezelf moest bedwingen niet op hem toe te
stappen en hem te omhelzen. Mensen die me kennen, weten dat die spontane drang
naar intimiteit best indrukwekkend moet zijn geweest., want ik knuffel zelden
mensen in het openbaar. Zeker als ik ze helemaal niet ken.
Matthew Perry was volgens mij ook een man die ik had willen
omarmen als ik die was tegen gekomen. Niet uit verliefdheid of idolatrie maar
omdat de man die me zo vaak aan het lachen gekregen heeft, in het ware leven
wel extra warmte had kunnen gebruiken. Die indruk had ik toch. Een zekere vorm
van sympathie.
Ik moet bekennen dat ik deze gevoelens enkel koester voor mannelijke beroemdheden. Zelden voor hun vrouwelijke collega’s. Ook als ze me erg raken. Ben ik fanatiek seksistisch als het over affectie gaat?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten