De
laatste weken van de vakantie hield ik me opvallend stil omdat ik
gezondheidsproblemen heb. Ik ga daar verder niet op in. Wat ik wel wil delen is
dat mijn dromen dan nog intenser zijn dan anders. Zo droomde ik vannacht in mijn
laatste beetje slaap dat ik op staptocht was. Kilometers wandelde ik af. Dit in
het gezelschap van een ander paar wandelschoenen. Het gezicht of zelfs het lijf
van mijn wandelpartner kreeg ik nooit te zien. Enkel het traject telde. Ik zag slechts
schoenen, aarde, landschappen en weggetjes. Dat kwam omdat we zonder plan en
zonder pijltjes zomaar aan het stappen waren. We waren volkomen compatibel. We
praatten samen als in een monoloog. Natuurlijk verdwaalden we grandioos. We
passeerden langs godvergeten veldwegels en desolate vlaktes. Veel modder ook en
weinig groen gras. Af en toe doemde een kerktoren op die dan voor onze ogen
verbrijzelde. Cafeetjes bleken altijd gesloten. Mensen spraken natuurlijk een
andere taal dan de onze. De avond viel. Hoe diep tragisch deze situatie ook
was, want we werden echt wel moe, we gaven niet op en bleven stap voor stap en
zonder klagen onze voeten voortbewegen als waren we één soepele machine.
Toen ik wakker werd, was ik duidelijk nog in het stapritme, want ik ontwaakte met een lied in mijn hoofd. Dat staplied dat we altijd scanderen toen we nog jonge en onwetende meisjes waren op kamp. Ik had in geen jaren nog aan dat vermaldedijde gedreun gedacht. “Nooit nooit willen wij verkering! Nooit nooit willen wij een man! Mannen moeten zich maar amuseren. Wij zijn van de vrijgezellenbond.” Terwijl ik met zere voeten naar de wc strompelde, want ik doorleef mijn dromen ook echt, viel er ineens zoveel op zijn plaats dat ik helemaal terug wou wandelen om het lied nooit meer te zingen. Maar magische vervloekingen ongedaan stappen, dat ligt helaas nog niet in m'n macht. Misschien kan ik het wel terugdraaien een volgende nacht?
(verschenen als column in KW Kortrijk-Menen-Waregem op 03/09/21)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten