maandag 21 december 2020

TINE ZIET (250): Schat

Het blijft tot de verbeelding spreken om een put te graven en opeens op een schat te botsen. Zelf waren mijn geduld en mijn spierkracht nooit groot genoeg om diep te graven. Dus waren regenwormen, vreemde larven en plantenwortels mijn grootste vondsten.

In 2014 verscheen er in de krant een artikel over opgravingen in een tuin in de Koningstraat. Er circuleerden verdachte archeologen in rare pakken in de straat. Het betrof een gewaagde actie van De Figuranten die toen om geen stunt verlegen zaten. De opgraving van het Romeins schild was een verborgen persaankondiging voor een fijn artistiek project. Toen ik las dat er onlangs in Rekkem resten zijn gevonden van een Romeins brandgraf, dacht ik in de eerste plaats ook aan een ludieke stunt. Alsof ik even vergeten was dat er deze dagen weinig reden is tot animo.  De archeologen in de Dronckaertstraat kunnen dus niet anders dan levensecht zijn. Het gaat om een levensechte verrassende vondst uit de Late IJzertijd.

Het treft me dat graven en skeletten blijkbaar de grootste getuigen zijn van een vroeger leven. Zo weet ik dat als men mij ooit zal opgraven dat men dan griezelig veel van mij te weten komt. Meer dan mijn dichtste vrienden nu misschien al van me weten. Al duurt dat misschien nog duizend jaar: ooit ben ik een schat voor wie mij vindt. Tenzij men mij verbrandt. Dat heb je - eens dood - niet meer in de hand.

Hoe hoog je ook reikt, of je van waarde was, wordt uiteindelijk beslist door het team van een archeoloog.

(verschenen als column in KW Kortrijk-Menen-Waregem op 18/12/20)

Geen opmerkingen:

TINE ZIET (447): Euforie

Er zijn weinig dingen die zo kunnen opladen als een wandeling. Zeven jaar geleden had ik dit nog een uitspraak gevonden die bij de dagtrippe...