In twee luttele dagen tijd ben ik een heel pak lichter geworden. Niet door een dieet of een aandoening, want ik bedoelde het helaas niet letterlijk. Vorig weekend werd een compromis getekend voor de verkoop van mijn vroegere huis. Hoewel ik daar verder wat voorzichtig mee wil blijven tot het officiële tekenen van de akte en het aandikken van mijn spaarrekening, durfde ik toch een gat in de lucht te springen en enkele feestglazen te drinken op het feit dat er nu ‘verkocht’ aan mijn oude slaapkamerraam hangt.
Het is niet te schatten hoe zo’n huis, hoe klein ook, op den
duur gaat wegen. Naast het feit dat het onmiskenbaar grote financiële gevolgen
heeft om een huis te kopen terwijl je oude huis nog niet is verkocht (zeker in
crisistijd) is het vooral opvallend hoe
iedereen er naar blijft vragen. Ik dacht altijd dat het aan me zou te zien
zijn: de opluchting nabij. Maar nee dus. Al ging het natuurlijk gewoon vaak
over gezonde en oprechte interesse. Mijn luxeprobleem werd een grote verroeste
nagel in mijn doodskist.
Ik hoop oprecht dat ik in mijn hele verdere leven niet zo
veel makelaars zal lezen en of ontmoeten als afgelopen maanden. Toch niet als
ze aan het werk zijn. Niets tegen deze mensen op zich. Zeker niets tegen het
bureau dat ik onder de arm nam bij zowel
aankoop als verkoop. Maar wat een gladde alen toch! Wat een flyers,
telefoontjes, mailacties om me te
overhalen om van kantoor te veranderen. En het ging niet eens om een villa of
een kasteel. De ziekte van de opdringerige kaartjes tussen de ruitenwissers
door opkopers van tweedehands auto’s is niets in vergelijking met de ziekte die
een pand dat kan worden verkocht met zich meebrengt. Die hardnekkige kaartjes
kan je gewoon weggooien, maar op de stoep mensen moeten afwimpelen, de praatjes
uit de woorden vissen of herhaalde telefoontjes negeren is toch stukken
lastiger in een mensenleven.