maandag 16 juli 2007

II

De dichter die eigenlijk liever een schilder was geworden, zat voor zijn schildersezel en schilderde een zomers tafereel: een tuin met hier een daar een toefje blauwgroene poëzie. Niet alleen zijn eigen gedichten kregen een plaats. Nee, hij schilderde zo ongeveer 23 collega-dichters met publiek (inclusief één hond) om zich heen.

Hij bekeek ze eens goed, zijn collega's in de poëzie: ze hadden bijna allemaal een glas (alcohol) in de handen, waren druk in de weer met hun sigaretten, fans en gepensioneerde connecties. Ze praatten en gunden hem, hun schepper, geen blik, geen dank. Voor hen zat hij er niet.

Sommige bezoekers (post-menstruele dames vooral) zochten en vonden poëzie. Ze ontdekten dat met een ontluisterende bewondering. Hij gaf ze een rode kleur. Anderen (naïeve roze meisjes dan) begrepen niet alles maar gaven dat gelukkig niet toe. Ze keken sluiks de desbetreffende witte dichters tussen hun lakens. Die lieten dat met graagte toe. Enkelen (ambitieuze paarse muzen natuurlijk) merkten de dichter die eigenlijk liever een schilder was geworden, op. Hij schoof er zo opvallend uit, uit die tuin. Ze wilden hem wel op de schouder tikken, klinken op zijn mooi gedicht maar doe je dat wel met schilderende dichter?

Tegen het einde van de avond zuchtte hij zijn beeld tot leven en keek nog één keer om. Eén verlegen uitroepteken zag zijn onopvallende vertrek, groette hem in stilte.

Geen opmerkingen:

TINE ZIET (420): Belofte

 Sinds ik in een interview heb verklapt dat ik aan het roman werk, krijg ik af en toe eens de vraag of het nu al wat wordt. Ik moet dan eerl...