Mensen verhuizen. Dat is een feit. In de Koningstraat
gebeurt dat misschien net iets vaker dan in de gemiddelde straat. Hoe dat komt,
blijft me een raadsel. Ik woon er al een hele tijd en woon er op zich wel
graag. Vorige week verhuisden buren die er blijkbaar maar een maand woonden. De
verhuis moest overduidelijk snel gebeuren, want ze lieten hun meubilair op de
stoep achter. Eerlijkheid gebiedt me om te zeggen dat de buurvrouw me eerder
die dag in paniek aangesproken had, voor het eerst die maand, om te vragen of
ze wat futiele ‘kleinigheden’ in mijn woonkamer mocht stockeren tot de
Kringwinkel het op kwam halen.
Er is een tijd geweest waarin ik zou gezegd hebben:
“Natuurlijk! Kom maar op!” Ik zou nog helpen sjouwen ook. Mensen in nood
helpen, is toch een plicht? Gelukkig ben ik intussen toch wat meer wantrouwig
geworden. Er floepten quasi automatisch enkele waarschuwingslichtjes aan. “Wat
zijn die ‘kleinigheden’ dan?” “Is de Kringwinkel daadwerkelijk op komst?” “Wie
ben jij eigenlijk?” Dus ik zei dat het niet kon. Daarom dus zette ze de
inboedel gewoon voor de voorgevel en die van de buren, voor ze de voordeur
achter zich dicht trokken om nooit meer terug te komen. Mijn schuld. Had ik die
‘kleinigheden’ trouwens aanvaard, had ik me een behoorlijk attractiepark op de
hals gehaald iedere keer als ik mijn woning moest betreden of verlaten. Dat was
misschien wel goed geweest voor mijn algemene conditie maar dan stap ik toch
liever rond zonder de angst mijn knieschijven te breken. Ik ben lief,
behulpzaam en als het moet sportief, ja. Maar er zijn grenzen.
Het trottoir is nog niet ontruimd. Al zijn er intussen al een paar dingen meegenomen door gelukszoekers. Er is al een rode waarschuwingssticker op de uitgeleefde bank geplakt en er zijn overigens al nieuwe buren. Wonen naast mij, is overduidelijk in trek. Die onbenullige ‘kleinigheden’ zijn het daarentegen niet.
(verschenen als column in KW Kortrijk-Menen-Waregem op 07/08/20)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten