Een opvallend campagnebeeld kondigt in onze stad het carnavalsseizoen aan. Het is een roze affiche met daarop een schattig meisje
dat uit een scheur tevoorschijn komt. Het roept bij mij de herinneringen op van
verkleden. Als kind vond ik dat ongelooflijk leuk om te doen. In sommige
omstandigheden vind ik het nog leuk. Vooral op een podium. Verkleedkledij geeft
me vaak wat extra lef. In mijn lessen worden leerlingen meestal ook
enthousiaster als de verkleedkoffer open mag. Al zijn er altijd uitzonderingen
die het absoluut liever niet doen. Vaak is dat uit een soort van smetvrees.
Kleren die anderen hebben aangehad, voelen vies en zijn het misschien zelfs
ook. Onlangs hoorde ik toch van een
leerling dat hij liever zichzelf bleef. Alle begrip natuurlijk. Zelf zie ik me
trouwens ook niet in het carnavalsplaatje passen. Ik kan niet precies benoemen
waarom ik dat denk. Feestjes zijn toch leuk?
Al een paar jaar op rij maak ik er de gewoonte van om naar
de stoet te kijken in de hoop aangestoken te worden door een of ander
feestvirus. Van de fanfares word ik altijd blij. Van de andere deelnemers in de
stoet krijg ik meestal geen waw-gevoel. Dat begrijp ik eigenlijk niet zo goed:
er is duidelijk enthousiasme, de kostuums zijn vaak wel fleurig en er zitten
echt wel mooie karren bij. Ik denk dat
het de mengelmoes van dreunende muziek is, die me de smaak van verschraald bier
in mijn mond giet. Jammer is dat. Ook het weer zorgt meestal voor een
opgehaalde neus. Regen. Wind. Koude. Braziliaanse
zonnige billen zitten er bij ons niet in. Al zouden die me wellicht ook niet
aan het huppelen maken.
Kortom: een Prinses Carnaval zit niet in mijn verlangens
opgevouwen. Inspiratie voor een kritische act in de stoet, dan misschien weer
wel. Is het prijzenpakket te klein? Houden we almaar minder van maskerades? Wie
zal het zeggen? Maar het zou toch zonde zijn als carnaval iets is, dat voorgoed
uit ons stadsbeeld zou verdwijnen.
(verschenen als column in KW Kortrijk-Menen op 24/01/20)